Beste Rutger,
Alle goede dingen bestaan uit drie. Geen één zonder twee. Geen twee zonder drie. Zo werd het mij steeds weer verteld. Het werd mij zo vaak gezegd dat ik het ook ging geloven. Die woorden kwamen mij recent opnieuw voor de geest. Ik las Roest van Jakub Malecki. Dat eerste boek was goed. Ik las Nacht in Caracas van Karina Sainz Borgo. Dat tweede boek was goed. Laat mij ter verduidelijk omschrijven wat ik precies bedoel met goed. Goed staat voor voortreffelijk. Voor uitmuntend. Voor schitterend. Toen las ik uw boek, De meeste mensen deugen. Uw boek was het derde boek. Uw boek zou mijn stelling ondergraven of bevestigen. Ik kan kort zijn. Dat derde boek, uw boek dus, was goed. Oef. Ik kon aan iedereen gaan vertellen dat die stelling echt wel opgaat. Toch in de wereld van de boeken. In die wereld blijft de stelling overeind. Er zijn nog zekerheden.
Ik stond aanvankelijk huiverachtig tegenover uw boek. Omwille van de titel. Telkens ik uw boek zag moest ik denken aan de woorden van mijn moeder. Geconfronteerd met de rampspoed in de wereld zei mijn moeder dat de mens in noodsituaties onmiddellijk een aantal treden daalt op de ladder van de beschaving. De beschaving zou maar een dun laagje zijn dat bij het minste of geringste zou barsten. Wij wisten toen niet dat die theorie een naam heeft. Om dit fenomeen te duiden, spreken we van de vernistheorie. Dat schreef u. Dat las ik in uw boek. Want, jawel, ik overwon mijn stille aversie tegenover uw boek. Uw boek was een succes. Ik kon er niet langer omheen. Iedereen las het. Iedereen was lovend. Ik wou weten waarom. Om dat te weten moest ik gaan lezen. Dat deed ik dus.
In uw boek tracht u het tegendeel te bewijzen. Waarbij u inspiratie vindt in de woorden van Anton Tsjechov: De mens zal beter worden als je hem toont hoe hij is. Op elke pagina van uw boek echoën die woorden. Want dat is eigenlijk wat u wil doen. Omdat u doordrongen bent van dat ene besef. Als we geloven dat de meeste mensen niet deugen, gaan we elkaar zo behandelen. Dan halen we het slechtste in elkaar naar boven. U weigert dat te geloven. Daarom gaat u op onderzoek uit. U legt uw oor te luisteren bij biologen. Psychologen. Sociologen. U gaat op de koffie bij statistici. Filosofen. Anatomen. U wendt zich tot antropologen. Paleobotanici. Milieubiologen. Dat klinkt allemaal nogal sterk wetenschappelijk. Dat is het ook. Toch mag dit potentiële lezers niet afschrikken. Want u vat de complexiteit in heel eenvoudige bewoordingen. Zodat we nooit de draad kwijtraken. Zodat we bij de les blijven. U gidst ons doorheen de vele verhalen. Doorheen de vele onderzoeken. Op een heldere en begrijpelijke manier. Alleen al daarom verdient u mijn sympathie.
U beseft dat u zou kunnen weggezet worden als naïeveling. Toch schrikt u dat niet af. U beweert niet dat we van nature goed zijn. Mensen zijn geen engelen. We hebben een goed been en een slecht been, de vraag is welk been we trainen. U zal doorheen uw boek betogen dat we een voorkeur hebben voor dat goede been. U beseft dat het niet gemakkelijk is dit te geloven. Dat het niet gemakkelijk is de mensen hiervan te overtuigen. Het geloof in het feit dat de meeste mensen niet deugen is geruststellend. Omdat verzet en engagement dan ook niet veel zin hebben. Moeilijker wordt het als we geloven dat mensen toch deugen. Omdat dan moet nagedacht worden waarom het kwaad toch bestaat. Met uw pleidooi haalt u ons uit onze luie zetel. Uit onze comfortzone. U dwingt ons te gaan nadenken. U dwingt ons te gaan handelen.
U stelt dat wij voortdurend uitgaan van een verkeerd mensbeeld. Op dat foute mensbeeld hebben we onze maatschappijen opgebouwd. Het lijkt alsof beleid gevoerd wordt op basis van wantrouwen. Niet op basis van vertrouwen. De altijd aanwezige ‘checks and balances’ moeten ons in het gareel houden. Er wordt voortdurend gewerkt met de wortel en/of de stok. Omdat wij menen dat anderen niet gemotiveerd zijn, gaan we werken met beloningen in allerhande vormen. Die werkwijze zien wij in het bedrijfsleven, het onderwijs, de gezondheidszorg, … Wij gaan hierbij voorbij aan de wetenschap dat beloningen motivatie kunnen ondermijnen. Financiële prikkels kunnen intrinsieke motivatie, het morele kompas van werknemers en de creativiteit aantasten. In die wereld leven wij. In een wereld waarin rendement en productiviteit allesbepalend zijn.
U pleit voor een andere wereld. Uiteraard. Heel overtuigend stelt u dat alles beter zou zijn als we niet uitgaan van wantrouwen maar van een positief mensbeeld. Een wereld waarin vakmanschap en competentie de belangrijkste waarden worden en rendement en productiviteit aan de kant geschoven worden. U doet het nieuwe realisme ingang vinden. Daarin staat een maatschappij centraal dat gegrondvest is op vertrouwen. Een maatschappij met meer vrijheid en creativiteit.
Het nieuwe realisme? Ik zie cynici al met de ogen draaien. Ik zie hen ongelovig het hoofd schudden. Dat schrikt u evenwel niet af. Omdat u beseft dat het nieuwe realisme ook de democratie kan redden. Het kan de opmars van het cynisme in de samenleving stuiten. Critici zouden uw nieuwe realisme kunnen wegzetten als een lege doos. Daarom illustreert u dat realisme. Met voorbeelden. Voorbeelden, die bewijzen dat het werkt. U vertelt het verhaal van Jos de Blok en Buurtzorg. U laat ons kennismaken met Sjef Drummen en de Agoraschool. U voert ons naar het dorpje Torres in Venezuela. Om ons te vertellen over burgerbegroting en participatief budgetteren. U neemt ons mee naar Noorwegen om ons te laten kennismaken met het Noorse gevangenissysteem. U laat ons naar Denemarken reizen. Om ons te tonen hoe in Aarhus gewerkt wordt met terroristen.
Aan het eind van uw boek vertelt u het verhaal van Kerstmis 1914. De vijanden verlaten de loopgraven en komen samen om Kerstmis te vieren. Voor heel even zijn de vijanden geen vijanden meer. Voor heel even zwijgen de wapens. Wat u nu voorstelt is die Kerstmis te herbeleven. U stelt ons de vraag waarom wij niet uit onze loopgraven kunnen komen. Om zo ons zicht op de werkelijkheid te behouden.
Ik stond huiverachtig tegenover uw boek. Dat schreef ik reeds. Maar met elke gelezen pagina ging ik steeds heviger geloven in uw centrale stelling. Dat de meeste mensen deugen. Uw oproep klinkt geloofwaardig. Uw oproep is noodzakelijk. Om mij wakker en alert te houden heb ik uw tien leefregels heel kort en bondig neergeschreven op een papier. Vergeef mij dit plagiaat. Ik heb die leefregels tegen mijn kast gehangen. Op mijn werk. Zodat ik ze mij kan eigen maken. Want na het lezen van uw boek, besef ik dat ik aan de slag moet. De meeste mensen deugen. Ik zal het aan iedereen vertellen. Aan hen die toch twijfelen zal ik zeggen dat zij uw boek moeten lezen.
Beste Rutger. Ik wil u danken voor uw goede boek. Uw voortreffelijke boek. Uw uitmuntende boek. Uw schitterende boek. Uw boek doet nadenken. Uw boek verschaft inzichten. Uw boek stelt bij. Maar bovenal doet uw boek dat ene ding. Inspireren. Voor dat alles wil ik u danken. Van ganser harte. Dank, dank, dank. Drie maal dank. Alweer omdat alle goede dingen uit drie bestaan.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties