Uitgelezen: Nacht in Caracas. Brief aan Karina Sainz Borgo.

Gepubliceerd op 6 januari 2021 om 13:08

Beste Karina,

 

Het vorige jaar sloot ik af met een goed boek. Als laatste boek van 2020 las ik Roest van Jakub Malecki. Dat was het juiste boek om het jaar af te sluiten. Mijn grote enthousiasme omtrent dit boek straalde zo af op alle andere boeken die ik het vorige jaar las. Het leek alsof alle andere boeken door dat ene boek net iets beter werden. Het kan gek klinken maar zo voelde ik het aan. Dat ene boek stemde mij milder. Daarom dacht ik dat het goed zou zijn het nieuwe jaar met een goed boek te beginnen. Zodat ik met veel goesting en groot verlangen zou kunnen uitkijken naar alle overige boeken die ik in het nieuwe jaar zou lezen. Dat eerste boek van 2021 zou mij zo in een positieve vibe brengen. Dat meende ik. Dat hoopte ik. Die hoge verwachtingen kwamen op uw schouders terecht. Want ik koos uw boek als eerste boek van 2021. Ik kan u nu al zeggen, u overtrof alle mogelijke verwachtingen. Een mooier begin van het nieuwe boekenjaar kon ik mij niet wensen. Maar ik loop vooruit op de zaken. Dat mag niet. Stap voor stap. Zo moet het. Zo hoort het.

 

Twintig jaar terug was ik in Venezuela. Ik reisde rond. Toen vertelde een lokale gids mij dat de Venezolanen de gelukkigste mensen op de hele wereld waren. Een hangmat en de zon, meer was er niet nodig. Mijn geluksniveau achtte ik toen en nu bijzonder hoog. In die mate dat ik mij onmiddellijk na die nationale claim Venezolaan onder de Venezolanen ging voelen. Mijn sympathie voor uw land ging pijlsnel de hoogte in. Uw land kon niks meer verkeerd doen.

 

Geleidelijk aan kwamen barsten in die aanspraak op het gelukkigste volk. Ik ging de woorden van de lokale gids meer en meer in twijfel trekken. Ik volgde het nieuws. Ik zag wat er gebeurde. Chavez. Maduro. Guaidó. Het land verbrokkelde. Het land gleed af. De dieperik in. Getuigenissen uit allerlei hoeken bevestigden mijn beeld. Het ging slecht met Venezuela. Heel slecht. Geluk voor alle Venezolanen bleek verder weg dan ooit. Het leven voor velen vervelde tot overleven. Het leven werd een strijd.

 

Uw boek bevestigde mijn beeld. U vertelt het verhaal van een moeder. Van een dochter. Van een huis. Van een land. Doorheen al die verhalen zien wij wat er werkelijk gebeurt in Venezuela. U schrijft over een land dat opgehouden is een land te zijn. Het land is een septic tank geworden. Iedereen zit in de stront. Zo schrijft u het. Zo hard is uw oordeel. U gaat zelfs nog verder. U schrijft dat het land zelfmoord pleegde.

 

U schrijft over de plunderingen. Over de rooftochten. Met een beschuldigende vinger wijst u naar de overheid. Want die plunderingen gebeuren met goedkeuring van de staat. Die plunderingen worden erkend door de staat. Een land valt in duigen. Volledig in duigen. Niks werkt meer. Of toch. Het enige wat nog perfect functioneert is de moord- en roofmachine. Dat draait op volle toeren. U verhult niet. U gaat het geweld niet uit de weg. U toont het. Het onmenselijke geweld. Het buitensporige geweld. Het harde geweld.

 

In dat land plaatst u Adelaida Falcón. Haar moeder is net gestorven. Zij staat alleen. Helemaal alleen. Zij moet zien te overleven. In een stad waar gezegd wordt dat om zes uur ’s avonds nog op straat zijn een domme manier was om je leven op het spel te zetten. Na zes uur ’s avonds komen de demonstranten op straat. Niks kan hen binnenhouden. Honger en woede samen zijn reden genoeg om te protesteren. Om te sterven. Dat gebeurt. Er wordt geschoten. Door de Kinderen van de Revolutie. Zij schieten in het wilde weg op de demonstranten. Niet om af te schrikken. Wel om te doden. Blinde staatsterreur. Dat is wat gebeurt.

 

Wanneer Adelaida uit haar appartement wordt gezet, moet zij een uitweg zoeken. Een uitweg om te overleven. Die wil tot overleven doet haar dingen doen. Weinig fraaie dingen. Dingen die zij in gewone tijden nooit zou doen. Maar deze tijden zijn niet gewoon. Uiteindelijk vindt zij een vluchtweg. Weet zij de miserie te ontvluchten. Zij is alles kwijt. Haar moeder. Haar huis. Haar land. Enkel zij blijft over. Enkel zij blijft achter. Is zij gered? Ik weet het niet. U weet het ook niet. Want in uw boek schrijft u dat overleven een deel van de verschrikking is die meereist met wie is ontsnapt. Zelfs weg van de miserie knaagt die verschrikking. Blijven de herinneringen door het hoofd spoken. Zich daarvan bevrijden is een opgave. Een zware opgave.

 

U schreef een familiegeschiedenis. Een geschiedenis van een land. Maar dat is niet alles. Meer nog dan een verhaal las ik een aanklacht. Een striemende aanklacht tegen wat gebeurt in uw land. Tegen de politieke elite. Tegen het geweld. Ik moet terugdenken aan mijn reis. Twintig jaar terug. Ik herinner mij een mooi land. Een rustig land. Die herinneringen heeft Adelaida ook. Die herinneringen vertellen de lezer hoe goed het is geweest. Hoe mooi het leven was. Bij haar moeder. Bij haar tantes. Ooit was het anders. Was het beter. We kunnen enkel vaststellen dat Bredero op elk moment zijn kop kan opsteken. Dat het op elk moment kan verkeren. Op dat moment kunnen we enkel hopen dat wij nog kunnen terugkijken op mooie en fraaie herinneringen. Als troost.

 

Beste Karina. U schreef een wondermooi boek. Een hard boek, laat daarover geen twijfel bestaan. Maar u dat doet in een prachtige stijl. Een prachtige stijl waardoor het geweld nog harder binnenkomt. Waardoor uw aanklacht nog overtuigender klinkt. Met uw boek schonk u mij een schitterend begin van het nieuwe boekenjaar. Dat schreef ik reeds in het begin van mijn brief. Graag herhaal ik die woorden aan het eind van mijn brief. Zodat de cirkel rond is. Nog één ding wil ik doen na het rondmaken van die cirkel. Dat is u bedanken. Voor uw woorden. Voor uw verhaal. Daarom dus nog dat ene ding. Bedankt. Van ganser harte bedankt.

 

Met vriendelijke groeten.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.