Beste Peter,
Beste Elke,
Beste Veerle,
Het boek is beter dan de film. Dat wordt telkens weer beweerd. Met grote overtuiging. Met grote zekerheid. Niemand die die stelling durft te weerleggen. Op de momenten dat ik met die afweging werd geconfronteerd moet ik erkennen dat het boek telkens als overwinnaar uit die vergelijkende oefening kwam. Dat sterkte ook mij in de overtuiging dat het boek altijd weer beter is dan de film. Maar onlangs werd ik geconfronteerd met een andere vraag. Ik stelde mijzelf de vraag of een boek beter kon zijn dan een theaterstuk. Vorig jaar zag ik Marinus. Gebracht door Compagnie Cecilia. Gespeeld door Sebastien Dewaele. Ik was behoorlijk onder de indruk. In die mate dat ik meende een brief te moeten schrijven aan Sebastien. Want dat is wat ik doe als ik in aanraking kom met ontroerende schoonheid. Dan moet ik schrijven.
Met een zekere angst begon ik aan het boek. Omdat ik vreesde dat het boek mijn warme herinneringen aan het theaterstuk zou uitvagen. Al vrij snel diende ik evenwel vast te stellen dat die vrees ongegrond was. Iets anders gebeurde bij het lezen. Mijn herinneringen aan het theaterstuk werden versterkt. Werden nog intenser. Ik keerde terug naar Oostende. Naar het zeventiende-eeuwse Oostende. Ik klopte opnieuw aan bij Marinus De Boer. De kaper. De held. De avonturier. De zakenman. De echtgenoot. De vader. Ik klopte aan en werd opnieuw binnengelaten in dat huis aan de Straat van het Einde-van-de-wereld. Het voelde als thuiskomen. Een warm gevoel overviel mij. Dit was een welgemeend welkom. Hier wilde ik niet weg. Nooit.
Ik stapte mee in de voetsporen van Marinus. Samen met hem scheepte ik in. Samen met hem kaapte ik schepen. Want dat is wat hij deed. Beroepshalve was hij kaper. Hij werkte in opdracht. Ik herbeleef de opgang van Marinus in dat kapersmilieu. Dat gebeurt gestaag. De nodige stappen moeten gezet worden alvorens hij zichzelf kaperskapitein mag noemen. Een opleiding is noodzakelijk. Ervaring is een vereiste. Net als branie, lef en moed dat zijn. Zachtjes aan vestigt hij zijn naam. Waaghalzerij wordt zijn handelsmerk. Hij doet datgene waarvoor anderen terugdeinzen. Marinus gaat door. Geeft niet op.
Kapers blijven evenwel niet jong. Zelfs kapers worden oud. De jeugdige onstuimigheid verdwijnt. Het ouder worden maakt Marinus onzeker. Hij gaat twijfelen. Zijn schip blijft langer aan wal. Het uitvaren wordt steeds maar uitgesteld. Niemand durft het luidop te zeggen. Toch weet iedereen het. Opvolging wordt een noodzaak. Dat gebeurt niet vanzelf. Er wordt wat getrokken. Er wordt wat geduwd. Maar uiteindelijk treedt de oudste zoon in de voetsporen van zijn vader. Die oudste zoon wordt kaper. Vanop de achtergrond kijkt vader toe. Altijd klaar met wijze raad. Altijd klaar om te helpen. Altijd klaar om in te springen.
Die oudste zoon heeft ambitie. Hij deelt datzelfde verlangen van de vader. Een verlangen dat de vader nooit vertaalde naar de werkelijkheid. Dat doet de zoon wel. Hij vertrekt naar Indië. In het boek wordt mooi gezegd wat er op dat moment gebeurt. Een man leeft verder in zijn zonen, die leven en gestalte geven aan dromen en verlangens die hun vader nooit kon verwezenlijken. Dat is wat de oudste zoon doet. De verhalen en avonturen verplaatsen zich naar Indië. Naar de zoon. Oostende doet een stap achteruit. Verdwijnt naar de achtergrond. Net als de vader. Toch blijven beide aanwezig. Volledig verdwijnen doen ze niet.
Die avonturen op zee zijn heerlijk om te lezen. Toch is het dat niet wat mij zo doet vasthangen aan het boek. De reden waarom ik zo vasthou aan het boek is van een heel andere orde. Het is de liefde die mij telkens doet teruggrijpen naar het boek. De liefde tussen Marinus en Maria. Bijna zou ik durven te spreken van een perfecte liefde. Maar dat doe ik niet. Een mens moet uitkijken met perfectie. Wat ik wel durf te zeggen, is dat het een prachtige liefde is. Een bijna unieke liefde. Als ik lees hoe zij ’s avonds in bed liggen, kan ik bijna huilen van ontroering. De manier waarop zij met elkaar omgaan, raakt mij diep. Zij begrijpen elkaar. Woorden zijn niet altijd noodzakelijk. Blikken kunnen volstaan. Blikken, waarin jarenlange liefde schittert. Die liefde voor elkaar dragen zij over op de kinderen. De kinderen komen niks te kort. Ouderlijke liefde is een vanzelfsprekendheid. Bij dit hechte gezin te mogen thuiskomen is een hemels plezier.
Toch spelen niet enkel Marinus en Maria de hoofdrol. Nog een andere hoofdrolspeler is bijna net zo belangrijk. Oostende eist in dit verhaal zijn plaats op. Zijn rechtmatige plaats. Ik lees hoe in Oostende de wereld zich verzamelt. Oostende is een smeltkroes. Vele culturen komen hier samen. Hollanders. Fransen. Engelsen. Spanjaarden. Joden. Allemaal kennen zij de weg naar Oostende. Naar die kosmopolitische stad van de zeventiende eeuw. In dat Oostende is Marinus de ideale gids. Hij neemt ons mee op kroegentocht. Hij maakt ons deel van drinkgelagen. Samen met hem luisteren wij naar de zeemansverhalen. Samen met hem gaan wij op de vuist als het nodig is. Samen met hem zingen wij zeemansliederen. Samen met hem dobbelen we en verspelen we ons geld. Het Oostendse nachtleven bruist. De avonden zijn een feest. Een uitlaatklep.
Ik zou u alles kunnen vertellen. Met veel plezier. Met veel enthousiasme. Ik zou u alle verhalen kunnen vertellen. De heldenverhalen. De sluwe verhalen. De gekke verhalen. Ik doe het niet. Ik zou u alle verhalen kunnen vertellen. Van de vader. Van de zoon. Van de vader en de zoon. Van de moeder. Ik doe het niet. Als die verhalen moeten gelezen worden. Net zoals ik deed. Want enkel dan gaat geen enkel detail verloren. Want enkel dan kan de schoonheid van die vele verhalen ten volle gewaardeerd worden.
Is het boek beter dan het theaterstuk? Ik weet het niet. Op die vraag wil ik niet antwoorden. Wat ik wel kan zeggen is dat het boek meer plaats biedt aan details. Aan uitweidingen. Waardoor in mijn hoofd een stad wordt opgebouwd. In mijn hoofd zie ik het Oostende van toen. Net zoals ik in mijn hoofd de hoofd- en bijfiguren gestalte geef. In mijn hoofd gaan die figuren leven. In mijn hoofd zijn die figuren echt. Alles in het boek is nog echter dan in het theaterstuk. Alles is nog werkelijker. Juist ten gevolge van die heldere details. Terwijl ik lees, stap ik door die wereld. Die wereld van toen. Ik zie wat ik moet zien. Ik hoor wat ik moet horen. Ik ruik wat ik moet ruiken. Ik smaak wat ik moet smaken. Al mijn zintuigen worden geprikkeld. Worden op scherp gezet. Ik ben wakker. Ik leef. Ik geniet. Dat alles doe ik terwijl ik eigenlijk enkel aan het lezen ben. Jawel, dit boek is een teletijdmachine. Dit boek flitst mij terug. Telkens laat ik het gebeuren. Telkens aanvaard ik die uitnodiging.
Beste Peter. Beste Elke. Beste Veerle. Ik wil u danken voor dit heerlijke boek. Voor dit boek dat ik nooit opzij wou leggen. Altijd had ik het bij mij. Overal had ik het bij mij. Om zelfs op het kortste moment dat boek te kunnen openslaan. Om zelfs op het kortste moment te kunnen dromen. Te kunnen fantaseren. Met heel veel plezier heb ik het boek gelezen. In 1954 werd het boek door de New York Times uitgeroepen tot ‘Book of the month’. Volledig terecht. Ik kan het enkel beamen. Dit boek moet gelezen worden. Omdat het een goed boek is. Omdat het een meer dan goed boek is.
Van ganser harte bedankt.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties