Beste Marek,
Onlangs las ik De reiziger van Ulrich Alexander Boschwitz. Ik las over vluchtelingen. Ik las over gesloten grenzen. Ik las over mensensmokkelaars. Dat verhaal situeerde zich in de jaren dertig. Van de vorige eeuw. Zopas las ik uw boek. Opnieuw las ik over vluchtelingen. Opnieuw las ik over gesloten grenzen. Opnieuw las ik over mensensmokkelaars. Uw verhaal speelde zich af in deze tijden. In deze eeuw. Uw verhaal zou zich vandaag kunnen afspelen. Uit beide boeken zou ik kunnen afleiden dat de geschiedenis zich herhaalt. Maar historici wijzen ons terecht en stellen dat wij deze bewering niet al te losjes mogen gebruiken. Dat we omzichtig met die bewering moeten omgaan. Ik doe het dus niet. Ik stel enkel vast dat ik zou kunnen verleid worden tot een dergelijke conclusie. Anders zou ik durven beweren dat wij toch niet de juiste lessen hebben getrokken uit diezelfde geschiedenis. Dat durf ik dan weer wel te beweren.
Twee broers vluchten. Vluchten weg uit hun land. Op zoek naar een leven. Hopelijk een beter leven. Garanties hebben zij niet. Enkel hoop hebben zij. De oudste broer heet Amir. De jongste broer blijft onbenoemd. In uw boek wordt hij de jongste genoemd. Mensen en dingen onbenoemd laten, het lijkt mij een bewuste zet. Zo weet de lezer niet welk land zij ontvluchten. Dat kan de lezer enkel vermoeden. Aanwijzingen als het gebruik van vatbommen en de aanwezigheid van Russen doet vermoeden dat het om Syrië gaat. Ook het land van bestemming blijft onbenoemd. Hier is geen enkele aanwijzing. Dat niet benoemen lijkt bedoeld om het benauwende, dat beide broers ervaren, ingang te doen vinden bij de lezer. U wil dat die lezer dezelfde benauwdheid ervaart. Dat de lezer overvallen wordt door eenzelfde wanhoop. Met dat onbenoemd laten slaagt u wonderwel in die opzet. De verwarring is totaal.
Bij zijn vlucht moet Amir zich onder de motorkap verbergen. In een kleine uitsparing dient hij zich bijna dubbel te plooien. De jongste wordt in de bekleding van een stoel van een wagen genaaid. Alleen al die feiten zouden moeten volstaan om aan te tonen hoe groot het overlevingsinstinct wel is. Hoe groot de wil is om elders een veilig leven op te bouwen. Op hun tocht moeten ze vele ‘dingen’ trotseren. Reizen in koelwagens en op goederentreinen. Hardhandige confrontatie met een burgerwacht. Stappen door verlaten en koude sneeuwlandschappen. Zonder enige mogelijkheid te schuilen. Het lijkt er allemaal bij te horen. Het enige wat Amir en zijn broer kunnen doen is doorgaan. Blijven doorgaan. Nooit opgeven. Nooit blijven stilstaan bij wat hen overkomt. Pijn moeten zij negeren. Tegenslag moeten zij negeren. Enkel doorgaan. Dat is het enige.
Tegenover de pijn van beide broers plaatst u die taal. Die poëtische taal. De hardheid van de realiteit staat in schril contrast met de schoonheid van de door u gekozen taal. Die realiteit heeft nood aan een harde taal. Een rauwe taal. Die realiteit vraagt om korte zinnen. Dat doet u niet. U kiest voor een prachtige, beschrijvende schrijfstijl. Omdat u zo het contrast heftiger kan weergeven. De taal als symbool voor de veiligheid en de geborgenheid van de Europeaan. De Europeaan die zich op geen enkele wijze kan inbeelden wat die rauwe realiteit is. De Europeaan die enkel denkt in termen van gelukzoekers. Uw taal is de taal van die Europeaan. Een taal die ver af staat van de werkelijkheid. En juist daarom zo mooi kan zijn. Zo mooi mag zijn.
In de titel van uw boek zit eigenlijk het volledige verhaal vervat. In die titel zit het schrijnende van de hele problematiek vervat. Door alle partijen worden Amir en zijn kleine broer (en bij uitbreiding alle vluchtelingen) niet meer als mensen beschouwd. Zij worden beschouwd als handelswaar. Als materiaal dat moet verhandeld worden. Dat ergens moet afgeleverd worden. Zij worden beschouwd als een probleem. Een probleem dat buiten de grenzen moet gehouden worden. Die ontmenselijking is noodzakelijk. Om de omstandigheden waarin de mensen worden vervoerd en behandeld te verantwoorden. Om de hardvochtige politiek tegenover vluchtelingen te verantwoorden.
Maar ook de vluchtelingen zelf beschouwen zichzelf op het moment van de vlucht enkel als materiaal. Een lichaam als materiaal. Geen verleden. Geen toekomst. Geen familie. Geen vrienden. Geen dromen. Op het moment van de vlucht is er enkel dat lichaam. Dat lichaam dat hen naar de eindbestemming moet brengen. Een eindbestemming die niemand kent. De vraag blijft evenwel of dat materiaal/lichaam ooit nog opnieuw een mens kan worden. Of dat materiaal/lichaam opnieuw dingen kan verzamelen die het materiaal tot mens maken.
In uw boek lees ik een pamflet. Lees ik een aanklacht. U vraagt om mededogen. Om begrip. U vraagt voldoende verbeelding om dat mededogen toe te laten. Uw boek moet die verbeelding voeden. Zodat wij niet meer in de mogelijkheid zijn ons weg te keren van deze gruwelijkheid. Zodat wij niet meer kunnen zeggen dat wij het niet weten. Dat wij het niet wisten. Want het lijkt wel alsof wij ons bewust onwetend houden om het huidige Europese migratiebeleid zonder morren te aanvaarden. Wij zijn lui geworden. Wij zijn moe geworden. Materiaalmoe. Uw boek houdt ons een spiegel voor. Een spiegel in de vorm van een krachtige, aangrijpende, ontroerende, alles omver gooiende roman.
Beste Marek. Voor dit harde maar uitermate schitterende boek wil ik u van ganser harte bedanken. Voor deze scherpe, indringende analyse wil ik u van ganser harte bedanken. Wat u schreef, kan ik enkel omschrijven als een pareltje. Een pareltje dat moet gelezen worden. Veel en vaak. Door velen. Door iedereen. Bedankt. Bedankt. Bedankt.
Met vriendelijke groeten.
Foto: Graslei, Gent (@wimleest)
Reactie plaatsen
Reacties