Beste Ulrich Alexander,
Vluchten kan niet meer. Aan dat lied moest ik denken bij het lezen van uw boek. Dat lied van Frans Halsema en Jenny Arean. Ik moest niet enkel aan dat lied denken. Dikwijls zong ik stilletjes dat lied terwijl ik uw boek las. Alhoewel ik een man ben, lukte het mij toch die beide dingen te combineren. Gods wegen zijn vaak ondoorgrondelijk en niet te begrijpen. Die feilloze combinatie van beide dingen was hiervan overtuigend bewijs. Ik heb hierin nochtans weinig verdienste. Het was niet iets dat ik opzettelijk nastreefde. Het gebeurde automatisch. Die woorden welden in mij op als ik aan Otto Silbermann, het hoofdpersonage uit uw boek, wou zeggen dat vluchten echt niet meer kon. Dat het te laat was. Dat wou ik hem vele malen zeggen. Om het tot hem door te laten dringen. Zodat hij de gepaste en juiste maatregelen en voorzorgen kon nemen. Het voelde aan alsof ik hem dat verplicht was. Want hijzelf leek het niet te beseffen.
Uw verhaal speelt zich af in november 1938. Het begin van de systematische vervolging van de Joden. Nadat eerder al stap voor stap hun rechten waren ontnomen. Otto Silbermann is een Berlijns zakenman, welgesteld en van Joodse afkomst. Hij had nog in de Eerste Wereldoorlog gevochten voor Duitsland en was drager van het IJzeren Kruis. Lange tijd had hij gedacht dat die hoedanigheid van oud-strijder hem zou beschermen. Helaas. Op Kristallnacht wordt ook bij hem aangeklopt. Otto Silbermann besluit te vluchten. Halsoverkop. Zonder echt afscheid te nemen van zijn vrouw. Met achterlating van alles.
Wanneer het de in Duitsland achtergebleven Joden in één klap duidelijk wordt dat zij hun leven alleen nog kunnen redden door te vluchten, gaan geleidelijk alle grenzen dicht voor hen. Met die realiteit wordt ook Silbermann geconfronteerd. Wanhopig zoekt hij naar een uitweg. Een oplossing. Uiteindelijk blijkt de trein de enige oplossing te zijn. Alsof er hem niks kan gebeuren zolang hij in beweging is. Beweging creëert een gevoel van veiligheid. Hij stapt treinen op en af. Hij rijdt het land door. Bijna als een reiziger. Heel even stelt een reisgenote hem dat ook voor. Dat hij niet moet denken als een vluchteling. Hij moet zich gedragen als een reiziger. Als een toerist. Hij tracht die raad op te volgen. Hij tracht te genieten van de steden waar hij stopt met de trein. Maar dat blijkt toch niet te lukken. Al te zeer wordt hij in beslag genomen door zijn zoektocht naar een oplossing. Naar veiligheid. Naar zekerheid.
Silbermann wordt geconfronteerd met openlijk antisemitisme. Met verhuld antisemitisme. Hij wordt genegeerd. Hij wordt niet meer begroet. Uit angst. Niemand wil gezien of geassocieerd worden met Silbermann. Plots staat hij alleen. Overgeleverd aan zichzelf. Joden zijn lucht geworden. Vieze lucht. Dat heeft zo zijn gevolgen. Niet enkel voor Silbermann. Wel voor alle Joden. In Duitsland leiden zij een schaduwbestaan. Zij moeten vluchten om opnieuw in het leven te staan. Silbermann wil naar België. Om op die manier opnieuw mens te zijn. Intussen leeft hij alsof hij geen Jood is. Hij leeft in ontkenning van zichzelf. Hij heeft geen rechten meer maar veel mensen doen uit beleefdheid of gewoonte alsof dat wel zo is. Hij is gedegradeerd maar de degradatie is nog niet voltrokken.
Als lezer zijn wij getuige van de evolutie in het bestaan van Silbermann als vluchteling. Eerst verliest hij have en goed. Vervolgens zijn waardigheid. Aan het eind verliest hij zijn verstand. Uiteindelijk realiseert hij zich pas hoe de werkelijke toestand is als hij zich aangeeft bij de politie. Pas dan blijkt dat hij geen rechten meer heeft. Pas dan blijkt dat hij geen burger meer is. Pas dan blijkt dat hij een Jood is. Op dat eigenste moment stort Silbermann in. Hij verliest alle grond onder zijn voeten. Alle hoop is vervlogen. De werkelijkheid komt hard binnen. In die mate dat hij gek wordt.
U weet bijzonder accuraat die onzekerheid weer te geven. In die mate dat het lijkt alsof wij samen met Silbermann op en af de trein stappen. Wij voelen diezelfde onzekerheid. Wij ervaren diezelfde onzekerheid. Net als Silbermann schuwen wij de aandacht. Wij weigeren in het middelpunt te staan. Zoeken eerder de schaduw op. Telkens stellen wij ons de vraag of iemand wel te vertrouwen is. Die afweging wordt steeds gemaakt als wij iemand aanspreken. Als wij iemand ontmoeten. Wij stellen ons telkens de vraag of wij vrijuit kunnen spreken. Wij zijn op onze hoede. Jawel, zelfs wij voelen die angst om gearresteerd te worden. Het lezen van uw boek werkt vernauwend. Verstikkend. U laat ons voelen wat de vluchteling voelt. U laat ons voelen wat de ‘reiziger’ voelt.
Beste Ulrich Alexander. Ik wil u danken voor dit boek. Een boek, dat als een spiegel werkt. Het doet mij nadenken over het huidige migratievraagstuk. Het doet mij nadenken over onze houding. Over ons beleid. Over onze keuzes. Open grenzen. Gesloten grenzen. Mensensmokkelaars. Het lijkt van alle tijden te zijn. Niks lijkt veranderd te zijn. Wij blijven kampioen in het talmen. In het schipperen. In het uitstellen van een humane oplossing. Uw boek heeft alles opnieuw scherp gesteld. Daarvoor wil ik u danken. Van ganser harte.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties