Vandaag zal een discussie losbarsten over de definitie van schoonheid. Wat is schoonheid. Ooit stelde Stijn Meuris die vraag over kunst. Hij wist niet wat het was. Zijn onmacht om een juiste omschrijving te vinden schreef hij neer in een liedje. Vandaag stel ik mij diezelfde vraag over schoonheid. Ik stel mij die vraag terwijl ik de gang binnenstap, die mij naar de ondergrondse zoutkathedraal van Zipaquira zal voeren. De Catedral de Sal. Dit bouwwerk zal mij duidelijk maken dat het begrip over schoonheid niet eenduidig is. Er zit rek op dat begrip. Er bestaat geen lijstje met vereisten waaraan iets moet voldoen om van schoonheid te kunnen of te mogen spreken. Niet vlugvlug een aantal punten afvinken om aan het eind van de rit tot een wetenschappelijk onderbouwd oordeel te komen. Zo werkt het niet. Er moet geoordeeld worden. Op basis van persoonlijke voorkeuren. Persoonlijke smaak. Dan wordt het moeilijk. Want als er één ding is waarover niet kan gediscussieerd worden is het smaak.
De zoutkathedraal heeft een lange geschiedenis. De mijnen gaan terug tot de vijfde eeuw voor Christus. In die tijden werden de mijnen reeds gebruikt door de Muisca indianen. Door de mijnwerkers werden in de mijn kleine kapelletjes ingericht. In die kapelletjes kon om veiligheid en bescherming gebeden worden. Het werk was hard. Het werk was gevaarlijk. Een schietgebedje kon dan misschien van pas komen. Uiteindelijk werden die kapelletjes ingeruild voor net iets groter. Een kapelletje werd een kathedraal. Zo gaat het altijd. Alles moet steeds weer groter. Indrukwekkender. Eenvoud lijkt de heiligen niet te overtuigen. Zij moeten aanbeden worden in buitenproportionele afmetingen. Althans, dat is wat de gelovigen menen te denken.
De kathedraal, die wij zullen bezichtigen, is niet de eerste. De eerste werd gebouwd in 1950 en ingewijd in 1954. Omwille van veiligheidsredenen besloten de autoriteiten de kathedraal te sluiten. Dat gebeurde in 1990. Maar niet lang daarna werd met de bouw van de huidige kathedraal gestart. Ongeveer zestig meter onder de eerste. In 1995 werd de nieuwe kathedraal ingewijd. Zoveel jaren later brengen wij een bezoek.
Om de kathedraal binnen te stappen moeten we eerst langs een kruisweg. Veertien kruiswegstaties vertellen het verhaal van de lijdensweg van Jezus Christus. Vanaf het Paleis van Pontius Pilatus tot aan de begrafenis, uitgebeeld in veertien vrij eentonige staties. Het lijkt alsof de geloofsgemeenschap van Zipaquira de toerist tot een zekere vroomheid wil voeren. Zodat hij zich ten volle bewust zal zijn van het sacrale karakter van de kathedraal. Niet zomaar jolig doorstappen. Neen, met gebogen hoofd en zich ten volle bewust van het lijden van de wereld stappen wij verder. Naar de ingang van de kathedraal.
We staan in de kathedraal. Opgesplitst in drie delen. Elk deel vertegenwoordigt één periode uit het leven van Christus. De geboorte. Het leven. De dood. Er werd niet zomaar tweehonderdvijftigduizend ton rots uit de zoutmijn gekapt. Er werd over nagedacht. Er werd gewerkt volgens een ontwerp. Volgens plannen. Dat alles met de bedoeling een magistraal architectonisch wonder te realiseren. Jawel, sommigen namen het woord ‘meesterwerk’ in de mond.
De kathedraal is groot. Maar is het ook een magistraal wonder? Mag het een meesterwerk genoemd worden? Ik ben onder de indruk van de grootheid. Van de afmetingen. Maar in deze mag grootheid niet gelijkgeschakeld worden met schoonheid. Dat zou net één stap te ver zijn. Het is niet omdat iets indrukwekkend is dat het ook als mooi moet beschouwd worden. Toch is er één iets dat ik mooi durf te noemen. Ontroerend mooi. Dat is het eigenlijke idee dat aan de basis ligt van het hele bouwproject. Ik stel me voor dat er één iemand luidop het idee oppert een zoutkathedraal te bouwen. Dat het idee niet onmiddellijk wordt weggelachen. Dat het idee zachtjes aan vorm krijgt om dan uiteindelijk gerealiseerd te worden. Dat aanvankelijk gekke idee vind ik ontroerend mooi. Omwille van de volharding. Omwille van het doorzetten. Gekheid kan heel soms schoonheid in zich dragen.
De vraag naar wat schoonheid precies is, blijft zich stellen als wij arriveren in Zipaquira. Een stadje met enkel bars en restaurants. Zo lijkt het wel. Soms moeten we evenwel verder kijken dan enkel die eerste indruk. Soms moeten we op onderzoek gaan om die eerste indruk te ontkrachten. Dat doen we. Op onze wandeling doorheen het stadje komen wij uit op de Plaza de los Comuneros. We kunnen niks anders doen dan gaan zitten. Dit is wat een plein hoort te zijn. Een uitnodiging om zich neer te zetten. Om rond te kijken. Om te relaxen. Wij aanvaarden die invitatie. Met graagte. Met plezier. Wij doen wat dit openbare plein vraagt. Wij kijken om ons heen. Nemen waar. In alle rust. Dit plein doet vermoeden dat er meer is dan enkel bars en restaurants. Wij gaan verder op onderzoek. Wij verlaten het pleintje. Slenteren doorheen de straten.
Valt er in dit stadje veel te ontdekken? Niet echt. Enkele hippe adresjes. Zoals El Capo. Een fietsbar. Een bar/restaurant met de fiets als centrale thema. Een noodzakelijke sanitaire stop drijft ons hier binnen. Soms speelt toeval een rol. Toeval brengt ons vaak tot heerlijke ontdekkingen. Het voelt alsof het zo moest zijn. Alsof wij tot dit etablissement gebracht worden. Geleid door een onzichtbare hand. Binnenstappen was gemakkelijk. Alweer buitenstappen is dan net weer iets moeilijker. Wij blijven hangen. Neuzen rond. Hebben aandacht voor de toch wel specifieke aankleding van deze bar. De hongerigen spijzen en de dorstigen laven, het zijn werken van barmhartigheid. Als dat ook nog gebeurt in een toch wel uitzonderlijke inrichting, mag dat beschouwd worden als een surplus.
Naar een ander adresje worden wij niet gedreven omwille van de noodzaak aan een sanitaire stop. Het is de honger die ons drijft. De goesting naar iets zoets. Wij stappen een bakkerij binnen. Aan deze bakkerij is niks hip. Gewoon een degelijke bakkerij. Een oerdegelijke bakkerij. Maar net in die authenticiteit schuilt de hipheid. Zonet hebben we kunnen zien wat een plein hoort te zijn. Nu merken we hoe een bakkerij hoort te zijn. Geen opsmuk. Geen sier. Enkel gewoontjes. Heel gewoontjes. Slechts twee personeelsleden. Moeder en dochter. Zij runnen de zaak. Met elkaar praten lijkt een onmogelijke opgave. Wij praten geen Spaans. Zij praten geen Engels. Toch lukt het ons te bestellen wat wij willen. Met dank aan een aanwezige klant. Zij wijst ons de absolute toppers aan. Zij geeft aan welke broodjes te verkiezen zijn. Wij geloven haar blindelings. Hier wordt een klant niet opgelicht. Hier wordt een klant geholpen. Met raad en daad. Zelfs in gebarentaal. Wild worden van een bakkerijtje, daarvoor moet een mens op reis.
Op weg naar Villa de Leyva houden wij nog even halt bij Puente de Boyaca. Hier mag niet voorbij gereden worden. Hier moet gestopt worden. Want hier werd de laatste grote veldslag in de Onafhankelijkheidsoorlog tegen de Spanjaarden uitgevochten. Het republikeinse bevrijdingsleger komt tegenover de royalistische troepen te staan. Francisco De Paula Santander en José Antonio Anzoátegui tegenover José María Barreiro en Francisco Jiménez. Er werd zwaar gevochten. Niemand wou het onderspit delven. Te grote belangen stonden op het spel. Uiteindelijk zou de hulp van het Britse huurlingenlegioen de veldslag doen omslaan in het voordeel van de Colombianen. De Colombianen kraaiden victorie. De Spanjaarden beten in het zand. Het bevrijdingsleger kon zonder verdere noemenswaardige tegenstand Bogotá binnentrekken.
In die hele veldslag speelde één brug de hoofdrol. Die brug scheidde de strijdende partijen. In alle verhalen wordt die brug vermeld. Een historische brug, zo wordt de brug genoemd. In mijn hoofd krijgt die brug immense afmetingen. Groot. Hoog. Breed. De rivier moet een niet te doorwaden rivier zijn. Vanop de ene oever kan men onmogelijk de andere oever zien. In werkelijkheid blijkt het om slechts een bruggetje te gaan. Verwaarloosbaar klein. Een rivier die slechts een stroompje blijkt te zijn. De Belgische onafhankelijkheid begon met De Stomme van Portici. Een gekkere naam kan niet gelinkt worden aan een onafhankelijkheidsstrijd. In Colombia moet een onooglijk klein bruggetje blijvend herinneren aan de Colombiaanse strijd voor onafhankelijkheid. Ook deze connotatie durf ik best gek te noemen. Alweer kan gekheid schoonheid in zich dragen.
De beroemde brug werd intussen vervangen door een steviger en fraaier exemplaar. Maar het blijft klein. Daaraan werd niets veranderd. Om de betekenis van deze plek toch enigszins meer glans te geven, werd dat bruggetje deel van een herdenkingssite. Met een monument voor De Paula Santander. Een monument voor Simón Bolivar. Een vrijheidsvlam. Een triomfboog. Een herdenkingsplaquette voor de Britse vrijwilligers. Alles werd gedaan om deze plek toch enig aanzien mee te geven. Alsof men leek te beseffen dat enkel dat bruggetje toch wat weinig was.
Villa de Leyva was ons einddoel. Dat halen we. Tegen de avond. De stad kunnen we niet zomaar binnen. Toch niet met de bus. Die moet aan de kant. Wij moeten te voet verder. Wij zouden hierover ons beklag kunnen doen. Alleen, ik doe het niet. Ik zwijg. Ik kan enkel respect opbrengen voor steden die auto’s weren uit het centrum. Niet omdat de wagen de grote vijand zou zijn. Wel omdat diezelfde wagen geen (of toch een heel beperkte) plaats heeft in een stadskern. Mijn respect voor deze mobiliteitsmaatregel zou kunnen verklaard worden door mijn Gentse roots. Altijd leuk als een circulatieplan ook in andere delen van de wereld een lokale invulling krijgt. Blij en welgemoed trek ik mijn koffer tot aan het hotel. Gelegen aan het Plaza Mayor, het grootste plein in Colombia. Op dat grote plein van 14.200 m² zet ik mij ’s avonds nog heel even tegen de gevel van het hotel. Op een bankje luister ik naar de stilte. Die is bijna absoluut. Enkel de donder kan ik horen.
Volgende aflevering op donderdag 02/05/2019: Villa de Leyva.
Dagschema:
Dag 1: Brussel - Amsterdam - Bogotá.
Dag 3: Bogotá - Zipaquira - Villa de Leyva.
Studio Bogotá:
Reactie plaatsen
Reacties