Beste Lauren,
Nooit eerder heb ik voor een hoofdpersonage uit een boek een warmere sympathie gekoesterd. Terwijl ik uw boek las werd ik een hevige fan van Marie de France. Marie was een twaalfde-eeuwse schrijfster van de twaalf lais, narratieve gedichten over de hoofse liefde. Er wordt gezegd dat zij een bastaarddochter was van de koning. Dat zou van haar een niet-erkende Plantagenet maken. Ik weet niet of dit iets te maken zou hebben met haar verbanning van het hof van Eleonora van Aquitanië, vrouw van koning Hendrik II. Dat zou best wel eens kunnen. Toch is dat niet de officiële reden. Die reden luidt dat zij te grof is voor het huwelijk of het hoofse leven. Een oplossing wordt daarom gezocht. En zoals dat gaat met oplossingen wordt die ook gevonden. Marie wordt weggestuurd naar een koninklijke abdij. Dat is het moment waarop uw boek begint. Dat is het moment waarop Marie de France mijn leven binnenstapt. Dat is het moment waarop ik begin te supporteren voor Marie. Ik word haar grootste fan, dat zal later blijken.
Die koninklijke abdij kan geen koninklijk geschenk genoemd worden. Eerder is het een vergiftigd geschenk. Het geschenk kan omschreven worden als een uitdaging. U omschrijft de abdij als een duister, vreemd, ellendig en griezelig oord. Een oord geteisterd door bittere armoede, hongersnood en hoestziekte. Naar een dergelijk oord verbannen worden kan dan eufemistisch als uitdaging omschreven worden. Ik zou het eerder als een straf omschrijven. Dat doet ook Marie. Zij beseft dat haar weinig florissante vooruitzicht een leven in vreugdeloosheid is. Zij beseft dat zij in de hel beland is, waar alle licht en warmte is weggefilterd. Een uitdaging of de hel, Marie hoeft niet te twijfelen. Zij ziet het met eigen ogen. Die harde realiteit kan zij niet op een zachtere, meer omzwachtelde manier verwoorden. Het is wat het is.
Meteen smeedt zij plannen om te ontsnappen. Om terug te keren naar het hof. Maar bij al haar plannen lijkt zij te botsen met dat ene liedje van Frans Halsema en Jenny Arean, Vluchten kan niet meer. Zij wordt veroordeeld tot het nonnenleven. Een leven enkel beheerst door het gebed. Dat zal haar leven zijn. Niks meer. Niks minder. Zij zou kunnen wegkwijnen. Dat was een mogelijkheid geweest. Maar dat is dan buiten de innerlijke kracht van Marie gerekend. Wonderwel herpakt zij zich. Zij zal in dat ellendige oord blijven en het beste maken van het leven dat haar is gegeven. Zij zal zorgen dat degenen die haar verstoten hebben dat zullen berouwen. Dat neemt zij haar voor. Volgens dat voornemen zal zij leven.
Marie gaat aan de slag. Aanvankelijk als priorin. Later als abdis. Zij zal orde op zaken stellen. Zij zal de abdij opnieuw laten schitteren. Vooreerst richt zij zich op de misgelopen inkomsten van de verpachte landerijen. Zij dringt bij de boeren op nogal overtuigende wijze aan om die pacht toch maar te gaan betalen. Dat is niet het enige. Zij zet een scriptorium op. Haar nonnen gaan kopieerwerk doen. Een karwei, dat aanvankelijk aan paters was voorbehouden, laat zij nu uitvoeren door vrouwen. Door haar nonnen.
De abdij groeit. Floreert. Marie stuurt de abdij perfect aan. Als een volleerd manager ziet zij de uitdagingen. De mogelijkheden. Die uitdagingen gaat zij aan. Die mogelijkheden benut zij. Daarbij lijkt zij geholpen te worden door goddelijke visioenen. Ik weet niet zeker of die visioenen haar van bovenaf worden doorgeseind. Ik acht Marie in staat om die visioenen zelf bijeen te fantaseren en aan haar nonnen voor te schotelen als een goddelijke opdracht. Het maakt evenwel niet uit wie de bron van de visioenen is. Feit is dat die visoenen de vrouwengemeenschap aanzetten tot actie. Zo bouwen zij rond de abdij een labyrint. Een labyrint dat de vrouwen isoleert. Een labyrint dat de abdij tot een eiland van vrouwen maakt, waarin alleen het gezag van Marie geldt.
Steeds zet Marie net dat ene stapje verder. Zij bouwt een abdijhuis. Waarin zij woonvertrekken voor donatinnen voorziet. Een groot vertrek voor kopiisten. Een beter schoollokaal. Een apart dortoir voor jonge meisjes – oblaten. Het groeiende succes van de abdij roept weerstand op. Zij beseft dat zij hiertegen moet wapenen. Dat doet zij. Door ten strijde te trekken. Door een spionnennetwerk uit te rollen. Maar niet enkel buiten de abdij groeit het verzet. Ook binnen de abdij wordt er gemopperd. Constant moet Marie op haar hoede zijn. Zij moet ageren. Reageren. Nooit kent zij rust. Het lijkt alsof zij beseft dat deze abdij haar roeping is. Haar levenswerk. Zij moet vaststellen dat haat omgeslagen is in liefde. In deze gemeenschap is er een plek voor de verworpenen, de gekken, de lastigen en de meest onhebbelijke vrouwen. Aan al die vrouwen schenkt zij een plek. Een thuis. Om die thuis te beschermen is Marie bereid ver te gaan. Heel ver. Haar gedrevenheid tot beschermen zal haar zelfs in botsing brengen met haar kerkelijke meerderen. Tegenover die meerderen is zij bijzonder kritisch. Zij neemt hun beleid niet zomaar voor waar aan. Als hun gemeenschap bedreigd wordt door genomen maatregelen, gaat zij steigeren.
Ik kijk naar die gedrevenheid. Ik kijk naar die liefde voor haar vrouwen. Ik kijk naar dat unieke karakter van die vrouwengemeenschap. Een vrouwengemeenschap waarin de juiste vrouw op de juiste plaatst wordt uitgespeeld. De plaats waarin de kwaliteiten van elke vrouw de mogelijkheid krijgen tot bloei te komen. De ene vrouw versterkt de andere vrouw. In een tijd en een wereld waarin vrouwen uitermate kwetsbaar zijn gooit Marie hen een reddingsboei. Zij biedt hen een plaats aan waar zij kunnen zijn wie zij zijn. Zonder zich belaagd te voelen. Zonder zich onveilig te voelen. Voor een dergelijke vrouw kan ik enkel sympathie voelen.
Beste Lauren. U schreef een wonderlijk verhaal. Een meeslepend verhaal. Het feit dat ik mij door u gewillig op sleeptouw liet nemen, is niet enkel het gevolg van het door u gekozen verhaal. Dat is net zozeer het gevolg van de door u gekozen taal. De manier waarop u schrijft, jaagt mij voort. Uw taal, die pure schoonheid is, maakt alles tastbaar. Uw taal creëert beelden. Doet alles voor mijn ogen verschijnen. Uw taal bouwt die vergane wereld van de twaalfde eeuw opnieuw op. U reconstrueert. U renoveert. Ik keerde terug naar die twaalfde eeuw. Ik trad binnen in die vrouwengemeenschap. Voor die intense beleving van een werkelijk prachtig verhaal wil ik u van ganser harte danken. Dank dus. Dank. Dank. Dank.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties