Uitgelezen: De opgang. Brief aan Stefan Hertmans.

Gepubliceerd op 29 september 2021 om 13:20

Beste Stefan,

 

Lange tijd vond ik niet de juiste inleiding voor deze brief.  Een brief, die ik u wou schrijven naar aanleiding van uw nieuwste boek.  Ik was zoekende.  Tot dat ene moment.  Dat moment waarop ik eindelijk een juiste inleiding meende gevonden te hebben.  Ik dacht terug aan vele familieavonden.  Vele, tientallen jaren terug.  Ik was nog een kleine jongen.  Ik was de korte broek nog niet ontgroeid.  Als kleine jongen zat ik aan tafel en hoorde ik mijn vader en nonkels heftig debatteren.  Mijn moeder en tantes hielden zich een beetje afzijdig.  Zij lieten het grote woord aan hun mannen.  In die dagen was het amnestiedossier bijzonder actueel.  Vader en nonkels hadden een mening.  Met een luide stem vonden zij elkaar in een gelijklopende visie.  Hun mening was eensgezind.  Aan de rand van de tafel keek en luisterde ik.  Zonder echt te begrijpen.  Eén ding kwam steeds terug.  Eén vervloekte kleur.  De zwarten, zij hadden het gedaan.  Zij stonden aan de verkeerde kant.  Dat kon ik opmaken uit het heftige vuur, waarmee zij fulmineerden tegen die zwarten.  Waarom? Neen, dat wist ik niet.  Toch toen niet.  Nu ben ik ouder.  Korte broeken draag ik niet meer.  Intussen las ik mij in over de Vlaamse collaboratie.  Ik keek naar de documentaire reeks Kinderen van de Collaboratie.  Ik las Voor Vlaanderen, volk en führer van Aline Sax.  Ik las Drang naar het Oosten van Frank Sebrechts.  U ziet, ik kwam niet onbeslagen op het ijs.  Ik meende voldoende voorbereid te zijn om aan uw nieuwste boek te beginnen.  Want in uw nieuwste boek staat het thema van de collaboratie centraal.

 

In uw boek schrijft u over Willem Verhulst.  Een Vlaamse SS’er.  De directeur van Radio Vlaanderen tijdens de oorlogsjaren.  Een verklikker aan de Duitse Sicherheitsdienst.  Een jodenjager voor de Waffen SS.  U komt niet zomaar tot dat figuur.  Het wordt u als het ware aangereikt.  Wanneer u vaststelt dat u bijna twintig jaar lang in het huis hebt gewoond van dat creatuur, meent u het onderwerp voor een nieuw boek gevonden te hebben.  U gaat aan de slag.  U verdiept zich in de zaak.  U leest de rechtbankverslagen.  U leest het boek van de zoon Adriaan, Zoon van een “foute” Vlaming.  U leest de dagboeken van de echtgenote.  Van de minnares.  U praat met de dochters.  Dat alles brengt u samen.  In een zoektocht naar een poging tot begrip.  Want dat is wat u wil bereiken.  U wil die man leren begrijpen.

 

Zoals in elk rechtbankdrama zijn er de verzachtende omstandigheden.  Uit zijn linkeroog ziet Willem niks.  Door buurtkinderen wordt hij gepest omwille van die handicap.  Op school wordt hij gehoond en geplaagd door Franstalige bourgeoiszonen.  Zijn moeder sterft als Willem dertien jaar is.  Zijn vader is verslaafd aan alcohol.  Zijn eerste vrouw sterft vroeg aan baarmoederhalskanker.  Jawel, een behoorlijk lange lijst van tegenslagen.  Daar kan ik misschien nog aan toevoegen dat het moederskindje een schijtlaars is en van bijna alles bang is.  Voorwaar, een mens zou bijna compassie krijgen.

 

Ondanks al die tegenslagen weet Willem zich overal doorheen te slaan.  Hij spreekt wanneer hij moet spreken.  Hij zwijgt wanneer hij moet zwijgen.  Hij is een foefelaar.  Een ritselaar.  De oorlogstijden lijken voor hem gemaakt te zijn.  Dit lijken de tijden te zijn waarop hij eindelijke kan rechtstaan.  Waarop hij kan wikken en wegen.  Wraak lijkt misschien een motivatie te zijn voor het gekozen levenspad in die oorlogsjaren.  Wraak op degenen die hem beschimpten omwille van zijn handicap.  Wraak op degenen die hem belachelijk maakten omwille van zijn politieke denkbeelden, gevormd en gekneed door Vlaams-nationalistische handen.  Zijn uniform geeft hem macht.  Maar onder dat uniform schuilt nog altijd dat kleine ventje, dat op school gepest werd.  Uit het verloop van het verhaal meen ik te mogen besluiten dat dergelijke venten het gevaarlijkst zijn.

 

Terwijl ik lees, neemt mijn walging toe.  Ik keer mij af van Willem.  Wat hij doet meen ik te mogen beschouwen als verachtelijk.  U moet het mij vergeven dat ik een standpunt inneem.  Dat mijn wil tot begrijpen, die ik aanvankelijk met u deelde, stopt.  Begrip is niet onuitputtelijk.  Soms houdt het op.  Zoals nu.  Zoals hier.  Maar terwijl ik mij afkeer van Willem, keer ik mij naar Mientje, zijn tweede vrouw.  Zij wordt voor mij de centrale figuur.  Zij wordt de reden waarom ik uw boek niet aan de kant leg en toch verder lees.  Want wat zij doet, gaat zelfopoffering ver voorbij.  Binnen het huishouden voert zij het kleine verzet.  Dat kleine verzet stelt haar in staat alles te tolereren.  Alle misstappen van haar man lijkt zij te vergeven.  Ik kan maar niet begrijpen waarom zij doet wat zij doet.  Waarom zij toch steeds maar weer bij haar man blijft en de deur niet definitief dichtslaat achter haar.  De kinderen lijken mij een mogelijke verklaring.  Hoe zij het opneemt voor haar kinderen durf ik best als ontroerend te omschrijven.  Want die kinderen dragen de gevolgen van de keuzes die hun vader maakte.  Het is een continue strijd, die Mientje alleen moet vechten.  Door niemand gesteund.  In Gent staat zij helemaal alleen.  Als Nederlandse.  Als vrouw van een ‘zwarte’.  Ondanks dat alles geeft zij nooit op.  Zelfs na de oorlogsjaren blijft zij zich inzetten voor degene die het minder heeft.  Zij helpt.  Zij springt bij.  Zij doet wat zij kan.  Jawel, Mientje is de ware heldin van uw boek.  Mientje wordt mijn ware heldin van uw boek.

 

Collaboratie kan best tot heftige debatten leiden.  Ik stel vast dat binnen het gezin van Willem Verhulst diverse houdingen tegenover het collaboreren een vertolker vinden. 

Mientje houdt zich als echtgenote eerder afzijdig.  Zij geeft wel grenzen aan waarbinnen Willem mag opereren maar verder gaat zij niet.  Afwijzen doet zij niet.  Meeheulen doet zij niet.  De minnares van Willem is dan weer het andere uiterste.  Zij bewondert de gemaakte keuzes en de blitzcarrière van Willem.  Haar opstandigheid en zin voor avontuur hoort zij echoën in Willem.  De zoon lijkt dan eerder te neigen naar vergoelijking.  Het lijkt alsof hij de schuld van vader erft.  Alsof hij die schuld in zich opneemt.  Dat doet hem misschien zoeken naar excuses.  Naar manieren om de schijnbare vanzelfsprekendheid goed te praten.  Terwijl de minnares aan het ene uiterste staat, staan de dochters aan het andere uiterste.  Zij zijn kritisch.  Zij veroordelen. 

En Willem zelf? Op zijn proces beweert hij alles gedaan te hebben uit idealisme.  Uit menslievendheid.  Hij voelt zich het slachtoffer.  Gematigder wordt hij niet.  Berouw toot hij niet.  Integendeel.  Hij wordt radicaler.  Hij blijft steken in zijn eigen gelijk.

 

U schrijft de geschiedenis neer van één familie.  U reconstrueert die geschiedenis.  Aan de hand van vele bouwstenen.  Maar terwijl u die geschiedenis neerschrijft, schrijft u ook de geschiedenis van vele andere dingen.  U schrijft het verhaal van een huis.  Van een wijk, het Patershol.  Van een stad, Gent.  U vertelt het verhaal van een periode, de bezetting.  Vele dingen komen samen.  Maken dat ene verhaal nog groter.  Nog boeiender.  Nog kleurrijker.  Maar die verscheidenheid aan verhalen hebben toch dat ene gemeen.  De taal.  In al die verhalen is de beschrijvende taal telkens weer subliem.  Een sublieme taal dat telkens weer getuigenis aflegt van uw uitgepuurde vakmanschap.

 

Beste Stefan.  U schonk mij een boek, dat mij tijdens het lezen niet losliet.  Dat mij zelfs niet loslaat na het lezen.  Uw boek confronteert.  Uw boek stelt vragen.  Uw boek doet nadenken.  Over mijzelf.  Ik denk na over mijn mate van verdraagzaamheid.  Over mijn mate van vergevingsgezindheid.  Over mij mate van tolerantie en wil tot begrijpen.  Uw boek doet mij nadenken.  Over de keuzes die ik in gelijkaardige situaties zou maken.  Over welke kant ik zou kiezen.  Dat alles houdt mij nu nog steeds bezig.  Soms beangstigen de vragen mij.  Soms stellen de antwoorden mij gerust.  Voor deze intense leeservaring wil ik u uitgebreid danken.  Van ganser harte.  Dank.  Dank.  Dank.

 

Met vriendelijke groeten.

Reactie plaatsen

Reacties

Georges Cannoot
3 jaar geleden

Geachte,
Deze brief verwoordt in grote mate hoe ik het boek ervaren heb.
Ik ben in de jaren zeventig als twintiger geconfronteerd geweest met een deel van de familie die positief praatten over Staf Declerck en anderzijds een deel dat linkse sympathie had.
Mijn vader is destijds als Zeventienjarige naar Duitsland moeten gaan werken en heeft daar een trauma aan overgehouden. Iets wat ik pas te weten ben gekomen toen hij op sterven lag.
Het lezen van jou boek heeft mijn blik op die oorlogssituatie wel verduidelijkt.
Ik heb trouwens het boek cadeau gedaan aan één van mijn kleindochters alsook de bekeerlinge.
Zelf kijk ik uit naar het volgende.

Maak jouw eigen website met JouwWeb