Beste Marieke Lucas,
Nog niet zo lang geleden schreef ik een brief aan Jeroen Brouwers. Om hem te feliciteren. Met zijn tachtigste verjaardag. Vandaag schrijf ik een brief aan u. Om u evenzo te feliciteren. Niet met uw tachtigste verjaardag. God verhoede. U bent nog geen dertig. Negenentwintig, dat is uw leeftijd. Het zou een reden kunnen zijn voor een brief. Toch is het dat niet. Andere redenen vroegen om een brief. U won met The Discomfort of Evening, de Engelse vertaling van uw debuutroman, de International Booker Prize 2020. Bovendien las ik uw debuutroman. Prijs en boek leken mij de juiste aanmoediging een brief te schrijven. Om u te feliciteren.
Dat boek begint niet vrolijk. Tijdens het lezen van uw boek zal ik opmerken dat vrolijkheid de grote afwezige is in uw boek. Maar laat mij niet vooruitlopen op de zaken. Terug naar het begin van uw boek. In een boerengezin komt de oudste zoon om het leven. Vóór het overlijden was het al geen vrolijke boel in dat godvruchtige gezin, waar God en de boerenstiel de allesbepalende factoren zijn. Het sterfgeval maakt die gezinssituatie nog complexer. De dood van de een doet het leven van de anderen uiteenvallen. De dood betekent het begin van een leegte.
In uw boek schetst u treffend wat verlies kan aanrichten. Het verlies regeert. Het verlies bepaalt. Het leven wordt bijna bewust uitgebannen. Bovendien is de afwezige in alles nog altijd aanwezig. Zijn prominente aanwezigheid staat in schril contact met de andere aanwezigen, die wegdeemsteren. Moeder eet nog nauwelijks. Vader vlucht weg in het werk. In dat warrige kluwen moeten de kinderen hun positie bepalen. Moeten de kinderen hun weg vinden. Hun uitweg.
De kinderen staan alleen. De ouders lijken geen interesse meer te hebben in de kinderen. Zij worden gedoogd. Het feit dat de kinderen elke morgen opstaan is voor de ouders al voldoende bewijs dat ze leven. Meer hoeft dat niet te zijn. Die eerste ouderlijke reddingsboei valt dus weg voor de kinderen. Net als de goddelijke reddingsboei. Niet enkel de ouders blijven weg, ook God blijft weg. Zij staan alleen. Nergens vinden zij troost. Niet bij de volwassenen. Niet in de reële wereld.
Als de echte wereld geen oplossingen aanreikt, moeten die gezocht worden in de fantasierijke wereld. Dat probeert het tienjarige zusje van de overleden broer. Zij hult zich in een jas. Een jas, die ze nooit meer zal uittrekken. Alsof zij met die jas een grensmuur bouwt met de buitenwereld. Die jas lijkt de ultieme bescherming te worden. Met die jas wil zij de pijn afweren. Het gemis. De leegte. Die jas laat haar toe zich terug te trekken in een eigen wereld. Een eigen wereld waarin zij Joden in de kelder vermoedt. Waarin zij vermoedt dat paren de ultieme oplossing zal brengen en alle leed zal uitbannen. Waarin zij een bondgenootschap met haar broer en zusje aangaat.
De kinderen zijn zoekend. Naar liefde. Naar aandacht. Want beiden ontberen zij. Zij lijken te beseffen dat het anders kan. Dat het anders moet. Uiteindelijk moeten de kinderen een oplossing zoeken om gelukkig te zijn. Om te kunnen loslaten. Om dat te doen, moeten zij weg uit het verstikkende dorp. Dat weten zij. Zij moeten naar de overkant. Naar die kant waar een nieuw leven mogelijk is. Naar die kant waar zij heel waarschijnlijk kunnen herboren worden. Dat is niet evident. Daarvoor hebben zij een redder nodig. Een gids. De kinderen willen zich bevrijden uit gevangenschap.
Terwijl ik uw boek lees, moet ik denken aan dat ene lied. Vluchten kan niet meer van Frans Halsema en Jenny Arean. De kinderen lijken voor eeuwig vast te zitten. Of toch niet. Er is nog altijd die ene uitweg. Ontsnapping is mogelijk. Opnieuw ontmoeten is mogelijk. Maar het offer is bijzonder groot.
Ik lees uw boek. Aan de zijkant blijven staan is geen optie. U trekt mij het verhaal in. Uw woorden verplichten mij hiertoe. Uw woorden raken mij. Raken mij diep. Ik kan niet onbewogen blijven. Ik wil die redder zijn. Ik wil degene zijn die de kinderen wegvoert. Naar veilige oorden. Naar liefdevolle oorden. Ik wil hen voorgaan. Want wat ik lees, zou niet mogen. Zou niet mogen bestaan. Dat besef ik maar al te goed. Daarom wil ik Jasje, het tienjarige zusje, toeschreeuwen dat zij bij mij terecht kan. Dat ik haar wil helpen. Maar zij hoort mij niet. Ik ben slechts een lezer. Een lezer die de pijn voelt. Die het verdriet voelt. Maar die desondanks slechts een lezer blijft.
Ik lees uw boek. Met elke bladzijde trekt u mij dieper het donker in. Met elke bladzijde ontneemt u mij de aanvankelijke hoop dat het ooit nog goed zal komen. Terwijl ik dat gedurende het ganse verhaal naïef blijf hopen. Tegen beter weten in. U laat geen licht schijnen doorheen uw verhaal. U filtert alle licht weg. Wat overblijft is donkerte. Stilte. Kilte. Wat overblijft zijn drie kinderen die spartelen. Die boven water willen blijven. Maar die zachtjes aan verdrinken.
Ik lees uw boek. Een schrijnend verhaal. Zo schrijnend dat het boek mij niet loslaat. Uw boek heeft mij in zijn greep. Bij het lezen van de laatste pagina vraag ik mij af wat ik had kunnen doen. Wat ik had kunnen doen om datgene wat gebeurde te verhinderen. Die vraag stel ik mij nog steeds. Zelfs nu ik het boek uit heb, zindert die ene vraag na. Wat had ik kunnen doen? Weinig of niks, dat besef ik. Tot mijn grote spijt. Het enige wat ik voel, is onmacht. Als ik naar uw dichtgeslagen boek kijk, is dat het enige wat ik voel. Onmacht.
Beste Marieke Lucas. Ondanks die onmacht, wil ik u danken. Wat u deed, is een hele prestatie. U schetste een leven. U maakte mij deelgenoot van dat leven. U maakte mij deel van dat ene gezin. Dat ene, gebroken gezin. U maakte van mij meer dan een lezer. U maakte van mij een getuige. Een bevoorrechte getuige. Uw woorden werden tastbaar. Uw woorden werden bijna een werkelijkheid. Een werkelijkheid waarin u mij liet bewegen. U liet mij kijken. U liet mij voelen. U liet mij huilen. Voor die aangrijpende intensiteit wil ik u danken. Voor uw boek, dat mij omver blies, wil ik u danken. Van ganser harte.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties