Beste Rodaan,
Van uw nieuwste boek zou mijn moeder zeggen dat het een goed boek is. Zij zou dat zeggen zonder het boek gelezen te hebben. Om tot die uitspraak te komen zou het volstaan enkel door het boek te bladeren. Zo zou zij zien dat uw boek is opgedeeld in kleine hoofdstukken. Dat heeft zij graag. Omdat die kleine stukjes het lezen aangenamer maken. Alvorens u vraagtekens plaatst bij de geestelijke gezondheid van mijn moeder, dien ik te bekennen dat ik ook over voorspellende krachten beschik. De appel lijkt niet ver van de boom te vallen. Nog voor ik uw boek las, kon ik zeggen dat uw boek een goed boek zou zijn. Ik kon dat beweren omdat ik voorkennis had. Ik las voordien enkele van uw boeken. Ik las Dorstige rivier. Ik las Hoe ik talent voor het leven kreeg. Geen van beide boeken had mij teleurgesteld. Integendeel. Twee maal had u mij een goed boek geschonken. Dat hoopte ik nu weer met uw nieuwste boek. Ik hoopte dat u mij net als bij die vorige boeken opnieuw zou verbazen. Die hoop vertaalde ik nog voor het lezen in een bijna absolute zekerheid. Die hoop vertaalde u tijdens het lezen in een absolute zekerheid. Mijn orakelende en hoopvolle bedenking werd werkelijkheid.
Waar uw vorige boek eindigde, begint uw nieuwste boek. Na negen jaar, negen maanden, een week en drie dagen verlaat Semmier, het hoofdpersonage, het asielzoekerscentrum. Het leven staat te beginnen. Semmier zou euforisch moeten zijn. Helaas, het draait anders uit. Hij moet vaststellen dat hij het geloof in het leven verloren heeft. Dat gebeurde niet plots. Dat gebeurde geleidelijk. Tijdens de oorlog in Irak verloor hij het geloof in God. Na het oversteken van de Irakese grens verloor hij het geloof in de wereld. In het asielzoekerscentrum verloor hij uiteindelijk het geloof in zichzelf. Nu hij het centrum verlaat, moet hij niet alleen een land leren kennen maar moet hij ook op zoek naar zichzelf. Want enkel als hij zichzelf terugvindt, kan hij het leven terugwinnen.
Om een land te begrijpen, kan het handig zijn de verschillen te onderkennen. Die verschillen zijn velerlei. Het eten aan tafel. Het hebben van foto’s. Het huilen om dingen. Het discussiëren. Het ouder worden. De openingsuren van moskeeën. De manier van zich te kleden en de interpretaties van die manier. De broer-zus relatie. De keuze van een partner. De manier van praten. De nood aan privacy. Al die verschillen ontdekt Semmier in zijn omgang met Nederlanders. In zijn gastgezin. In het studentenhuis. In het klooster. In het bejaardentehuis. Als lezer volgen wij Semmier op ‘reis’ door Nederland. Op zoek naar een rustplek. Voor zijn hoofd. Voor zijn hart. In die zoektocht analyseert Semmier bijna constant. Hij ontleedt. Hij tracht te begrijpen. Hij tracht de relaties te ontcijferen. Voorwaar geen gemakkelijke opdracht.
Hij stelt vast dat een Nederlander zonder groep als een Hollands treinstation is zonder fietsenrek. Voor een buitenstaander is het praktisch onmogelijk om in een groep binnen te dringen. Enkel verliefdheid kan toegang geven. Toch is het niet enkel de liefde die kansen biedt. Een hond kan ook een sleutel zijn naar Nederland. Liefde en honden, dat blijken bijna de enige toegangstickets te zijn tot het leven in Nederland. Tot een groep. Zonder dat noodzakelijke ticket blijft een asielzoeker aan de rand opereren. Hij stelt vast dat een Nederlander zich enkel openstelt uit nieuwsgierigheid. Eens die nieuwsgierigheid weg is, valt ook de kameraadschap weg. Die kameraadschap is slechts tijdelijk. Alhoewel, dat moet toch weer tegengesproken worden. Dat al te eenzijdige beeld moet bijgestuurd worden. De als asociaal aangeduide Nederlanders, die vaak onderaan de sociale ladder vertoeven, blijken nog het meest sociaal te zijn. Blijken nog het meest empathie te hebben. Pas bij hen leert Semmier het Nederlandse leven en de Nederlandse gastvrijheid kennen.
U laat ons kennismaken met velen. Met Daniëlle. Met Lidewijn. Met Ard. Met Levi. Met Marga. Met Ronnie. Met Hendrik. Met Jafar. Met Abdoelsalaam. Met Toos. Met Temmien. Met Joëlle. Met Asker. Met Ghazwaan. Met Paresh. Met Cindy. Met Yousef. Met Kimatra. Met Karen. Met Eva. Met Marcel. Met Jessica. Met Moniek. Met Jeffrey. Met Irene. Via al die contacten zien wij hoe iedereen een plaats zoekt in een wereld, waarin vele culturen bestaan. Iedereen tracht zijn weg te zoeken. Sommigen vinden die weg. Anderen lopen verloren. U maakt de vraagtekens in de hoofden van die vele personages duidelijk. In uw boek blijft u stilstaan bij de politiek. Niet enkel in Nederland, ook in Irak. U blijft stilstaan bij het systeem. U toont hoe dat systeem gebruikt en misbruikt wordt. U toont de short-cuts, de binnenwegen. U blijft stilstaan bij het samenleven. Bij de godsdienst. Bij de islam en de vele interpretaties. U blijft stilstaan bij de politie en de omgang met allochtonen. U blijft stilstaan bij inburgering. Bij het inburgeringsexamen. U blijft stilstaan bij de jihad. Bij het kalifaat. Al die dingen zijn mogelijke bronnen van spanning. Van discussie. Al die dingen verhinderen dat mensen elkaar recht in de ogen kijken. Dat mensen elkaar open tegemoet treden.
U schrijft hoe Nederland u veranderd heeft. U schrijft dat die verandering groter is dan de verandering van riet naar fluit. Ik zou die vergelijking in zijn volledigheid kunnen hernemen. Ik zou die vergelijking kunnen citeren. Dat doe ik niet. Dat moet de lezer ontdekken. Maar in die vergelijking lees ik een ondraaglijke pijn. Een pijn die bijna niet kan genezen worden. Tijdens het lezen van uw boek heb ik vaak moeten lachen. In uw boek zit veel humor. Maar misschien is die humor bedoeld als inpakpapier. Inpakpapier om de pijn te verhullen. Aan het eind van uw boek neemt u dat papier weg. Om de pijn bloot te leggen. Voluit. U schrijft hoe een mens een asielzoeker wordt. Te moeten lezen dat een mens op die manier verdwijnt, is hard. Is confronterend.
Uw boek is als een spiegel. Waarin vele mensen zich kunnen spiegelen. Ik zelf heb ook in die spiegel gekeken. Bijna constant heb ik mijn positie bepaald. Bijna constant heb ik gekeken hoe ik in het leven sta. Ik weet niet waar ik sta. Misschien nog te ver weg van de kern. Van het centrum. Van de plek waar ik de ander kan ontmoeten. Zodat de asielzoeker opnieuw een beetje meer mens kan worden. Die vaststelling kwam hard binnen. Maar misschien schuilt in die vaststelling ook een aansporing. Een aansporing tot meer engagement. Tot meer betrokkenheid. Als dat zo is, mag uw boek niet enkel gelezen worden als een pijnlijk boek. Als dat zo is, moet uw boek ook gelezen worden als een hoopvol boek.
Beste Rodaan. Uw boek is een scherpe analyse, waarin u bewijst dat u Nederland beter doorgrondt als de Nederlander zelf. Niet enkel is uw boek een analyse. Uw boek is evenzo een aangrijpend verhaal. Een verhaal van een zoektocht. Naar zichzelf. Naar het leven. Naar de liefde. Zoals ik reeds zei in de inleiding, is dit het derde boek dat ik van u las. Ik weet nu met zekerheid dat uw naam een kwaliteitslabel is. Een kwaliteitsgarantie. Want alweer hebt u mij niet teleurgesteld. Alweer schonk u mij een meer dan uitstekend boek. Voor die derde keer wil ik u van ganser harte danken.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties