Beste Barbara,
Barbara Zoeke? Uw naam was mij onbekend. Dat hoeft u niet te verontrusten. U hoeft zichzelf niet in vraag te stellen. Het gebeurt mij wel vaker dat ik moet erkennen dat deze of gene auteur mij totaal onbekend is. Alwetendheid is mij volledig vreemd. Dat blijft voorbehouden aan goden en godinnen. Ik heb niet de pretentie mij met hen gelijk te schakelen. Dat doe ik niet. Ik blijf nuchter. In die nuchtere nederigheid erken ik mijn tekortkomingen. Die onbekendheid met vele namen voel ik evenwel niet als een beperking. Eerder beschouw ik het als een aansporing. Een aansporing tot kennismaking. Dat is wat ik ook gedaan heb met u. Via uw recentste boek kwamen wij nader tot elkaar. Niet enkel Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. De wegen van de literatuur zijn dat net zozeer. Via omwegen kwam ik uiteindelijk tot bij u. Wij maakten kennis. Uw naam verankerde zich in mijn hoofd. Zette zich vast op mijn harde schijf.
Soms wordt mij wel eens gevraagd waarom ik nu net dat bepaalde boek lees. Op die vraag volgt dan meestal een antwoord. Ik ben welopgevoed. Dat antwoord kan een combinatie van redenen zijn. Bij uw antwoord kan ik in mijn antwoord bijzonder bondig zijn. Geen combinatie van redenen. Slechts één heldere reden. Het thema van uw boek trok mij aan. Historische interesse bracht mij tot uw boek. Met uw boek keert u terug naar een zwarte periode in de wereldgeschiedenis. U keert terug naar het Derde Rijk. Naar de misdaden van datzelfde Rijk. Voor uw boek kon u kiezen uit een misselijkmakend menu aan misdaden. U beperkt zich tot dat ene misdrijf, Aktion T4. U laat uw licht schijnen over het ‘euthanasieprogramma’ van het Derde Rijk. Ik moet voorzichtig zijn in mijn woordkeuze. Euthanasie koppelen aan dat verwerpelijke programma hoort niet. Omdat het niet juist is. De vraag om euthanasie vertrekt vanuit de patiënt. Bij Aktion T4 is dat alles enigszins anders. Dat maakt u met uw roman meer dan duidelijk.
U splitst uw boek op in twee delen. In het eerste deel laat u het slachtoffer aan het woord. Max Koenig, een hoogleraar oudheidkunde, lijdt aan de ziekte van Huntington. Na een val wordt hij opgenomen in een sanatorium. Daar begint zijn weg naar de dood. Max Koenig brengt ons zijn reisverslag. Met de verschillende tussenhaltes. In zijn getuigenis laat hij dikwijls horen dat die weg een andere richting had kunnen uitgaan. Indien hij geluisterd had naar zijn mentor, professor Clampe. De professor had hem gewezen op de gevaarlijke gevolgen van zijn erfelijke hersenaandoening. De professor leek zich bewust van wat er stond te gebeuren. Ondanks die waarschuwingen besluit Max Koenig toch in Duitsland te blijven. In Duitsland zal hij de gevolgen van zijn erfelijke ziekte moeten ondergaan. Hij zal getuige zijn hoe artsen en wetenschappers zich inschrijven in de gedachtegang van een vernietigingsmachine. Zich inschrijven in het gevecht tegen minderwaardige genen. Hij zal vaststellen hoe het gezonde volkslichaam de nieuwe afgod wordt. Koenig voldoet met zijn stotterende en haperende lichaam niet aan het nieuwe gezondheidsideaal. Hij wordt beschouwd als levende ballast. Om die reden moet hij geëlimineerd worden.
In het sanatorium raakt hij al vrij snel bevriend met andere patiënten. Die verzamelen zich rond zijn bed. Elfie. Carl. Oscar. Aan dat bed kunnen zij zijn wat anderen hen verbieden te zijn. Aan dat bed kunnen zij mens zijn. Een mens met dromen. Met angsten. In dat streven worden zij aangemoedigd door hoofdzuster Rosemarie. Zij laat zien dat verzet mogelijk is. Dat een andere keuze kan gemaakt worden. Zij bekommert zich om de patiënten. Laat aan sommige patiënten een vluchtweg. Een vluchtweg naar een toekomst. Een toekomst waarin zij kunnen overleven. Aan zij die moeten blijven, geeft zij hoop. Geeft zij steun.
Koenig moet afscheid nemen. Van zijn vrouw. Van zijn dochter. Hij zegt hen te vertrekken naar Italië. Naar Rome. Om daar te wachten. Toch weet hij dat die woorden inhoudsloos zijn. Zij dienen slechts als troost. Uiteindelijk arriveert hij op het eindstation. Waar hij zal vergast en gecremeerd worden. Hij komt voor zijn beul te staan. Voor SS-arts Friedel Lerbe.
In het tweede deel van uw boek mag die Lerbe zijn verhaal doen. Beangstigend oprecht doet hij verslag van zijn werk. Zijn opdracht. Hij is verantwoordelijk voor de pijnloze, zachte dood voor ongeneeslijk zieken. Zo noemt hij die taak terwijl het om vergassing gaat. Een vreselijke dood. Die eufemistische taal moet de waarheid verbergen. Moet die waarheid aanvaardbaar maken. Ergens in zijn getuigenis noemt hij zijn werk een werk van barmhartigheid. Hoe erg moet het met een mens gesteld zijn als hij moorden gelijkschakelt met barmhartigheid? Tegelijk beseffen hij en zijn leidinggevenden dat dit programma een zekere weerstand kan oproepen bij de bevolking. Daarom gebeurt alles in het geheim. Daarom moeten de doden verdwijnen. Daarom moet een geloofwaardig verhaal verteld worden aan de nabestaanden. Daarom worden troostbrieven verstuurd aan de familie. De dodenfabriek vermaalt zijn doden en troost de nabestaanden. Huiveringwekkend.
Nooit stelt arts Lerbe zich vragen. Hij leeft zijn leven. Zonder wroeging. Pas als zijn verloofde de relatie verbreekt, gaat hij wankelen. Want zij zegt waar het op staat. Hij is geen arts. Hij is een beul. De directeur van een slachthuis. Een slachthuis van menselijk vee. Hij vermoordt. Hij executeert. Neen, zij gelooft niet in dat ideaal van het gezonde volkslichaam. Zij walgt als zij vaststelt wie haar toekomstige man is. Zij houdt hem een spiegel voor. Wat hij in die spiegel ziet, is niet fraai. Hij ziet een opportunist. Iemand die zich bereid verklaarde om die taak op zich te nemen. Omdat hij wist op die manier hogerop te komen. Omdat hij wist op die manier een goed en rijkelijk leven te kunnen leiden. Ethische vragen werden niet gesteld. Ambitie verdraagt geen vragen. Verdraagt geen ethiek. Hij zelf heeft dit alles zo niet beleefd. Uiteindelijk is het zijn vrouw die hem wakker schudt.
Ik las uw boek. Ik hoopte zo dat aan het eind alle patiënten elkaar zouden weerzien. Aan de Zee van de Etrusken. Zo hadden zij het elkaar beloofd. Ik hoopte zo dat die belofte werkelijkheid zou worden. Dat ze elkaar zouden weerzien en dat zij nog lang en gelukkig zouden leven. Dat wenste ik vurig. Helaas, ik kan enkel lezen. Ik kan enkel lezen wat u schrijft. U bent de auteur. U schreef een ander einde. Een ontroerend einde. Een hartverscheurend einde. Een einde, waaruit ik toch enige troost kan putten. Een troost die tegengewicht kan bieden aan de pijn, die ik voelde bij de slachtoffers. Een troost waarin ik toch alle slachtoffers verzameld zie. Een troost waarin alle slachtoffers blijven voortleven. Zelfs na hun dood. Omdat hun verhaal kan verteld worden.
U schreef een heftig boek. Tegelijk schreef u een mooi boek. Het lijkt vreemd dit thema te verbinden met schoonheid. Toch kan het. U bewijst het. De warmte van uw personages biedt weerwerk aan de wreedheid van het thema. Aan de wreedheid van die enkele monsterlijke personages. Aan het eind van uw boek wou ik vertrekken naar Italië. Naar de Zee van de Etrusken. Daar wou ik al die warme mensen omarmen. Knuffelen. Ik heb het niet gedaan. Ik bleef in België. In Gent. Ik sloeg het boek dicht. Ik zweeg. Maakte het stil. In die stilte omarmde ik Max. Omarmde ik Elfie. Omarmde ik Carl. Omarmde ik Oscar. Omarmde ik Rosemarie. Voor dat korte moment lag uw Zee van de Etrusken in Gent. Want daar ontmoetten wij elkaar. Denkbeeldig imaginair.
Beste Barbara. Ik wil u danken voor uw indrukwekkende boek. Ik kende u voorheen niet. Nu ken ik u wel. Daar kan ik enkel maar blij om zijn. Ik zal u onthouden. Niet enkel zal ik dat doen. Ik zal u volgen en tegelijk uitkijken naar uw volgende roman.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties