Beste Jaap,
Het zal u heel misschien vreemd lijken maar al vrij snel komen bij het lezen van uw boek twee namen bovendrijven. Niet van de minste. Ik moet denken aan Arne Sierens en Ken Loach. Een Belgisch theatermaker. Een Brits filmregisseur. De Belg maakt theater met wortels in het alledaagse. Het volkse. De Brit maakt dan weer films, die geroemd worden om hun sterk sociaal-realistische stijl. Beide elementen komen samen in uw boek. De in uw boek geschetste omstandigheden zouden door Sierens kunnen vertaald worden naar het theater. Zouden door Loach kunnen vertaald worden naar het grote scherm. Zonder dat beiden zouden moeten inboeten aan eigenheid. Zonder dat beiden zouden moeten toegeven op hun wezenskenmerk. Die vertaling zouden zij zonder enig probleem kunnen bijschrijven in hun oeuvre. Niemand zou er hen op aanspreken. Omdat uw boek daarin een juiste plaats zou hebben. In deze lijken jullie zielsverwanten te zijn. Zielsverwanten in een eigen, kleinere wereld.
In uw boek trekt die wereld zich samen in een woonwagen. Een woonwagen en de dichte omgeving. Dat is het epicentrum. Daarrond ontstaan de verhalen. Daarrond ontstaat uw verhaal. De bewoners van die woonwagen worden uw hoofdrolspelers. Eén vader. Eén zoon. Na de scheiding hebben zij zich op die plek teruggetrokken. Om van daaruit hun leven opnieuw op te starten. Dat is niet zo evident. Er is een constante geldnood. Geld komt nauwelijks binnen, schulden stapelen zich op. De zoektocht naar een nieuw leven wordt eigenlijk een zoektocht om te overleven. Om het hoofd boven water te houden. De toekomst oogt weinig rooskleurig. Tot er plots dat ene lichtpuntje is. Die uitzonderlijke kans. De instelling waar de andere zoon verblijft moet renoveren. Aan de vader wordt gevraagd of hij tijdens die renovatiewerken de zorg voor zijn andere zoon wenst op te nemen. Uiteraard zal hij hiervoor vergoed worden. De vader ziet geld. Ruikt geld. Onmiddellijk stemt hij toe. Zonder enig overleg. Zonder enige planning. Zonder enige inschatting of de situatie zich daartoe leent. Het beloofde geld zal alle mogelijke problemen oplossen. Zo denkt de vader. Kleine broer zal in de woonwagen het gezelschap krijgen van grote broer. Grote broer, die verstandelijk en fysiek beperkt is.
In die nieuwe situatie wordt al vrij snel duidelijk hoe de eigenlijke vader-zoon relatie werkelijk is. De komst van grote broer stelt alles scherp. Kleine broer bereddert de boel. Het huishouden. Hij is de man in huis. In die woonwagen lijkt de kleinste de meest volwassene. Die kleine draagt in zich nog enig verantwoordelijkheidsbesef. Een besef, dat bij de vader totaal afwezig is. Kleine broer probeert er het beste van te maken. Hij probeert maar wat. In de hoop goed te doen voor zijn grote broer. Hij doet wondere dingen. Gaat op stap met zijn broer. Naar de glascontainer. Naar de rivier. Hij tracht aan zijn broer meer te geven dan enkel zomaar in een bed te liggen. Hij tracht meer te geven dan wat de instelling ooit gaf of zal geven. De jongste broer tracht een alternatief te zoeken voor de pillen, die een patiënt aan het bed gekluisterd houden. Het lijken bescheiden pogingen maar in die pogingen schuilt de overtuiging en de wil van de kleine broer aan zijn grotere broer enige levensvreugde te schenken.
Althans, dat is wat ik meen te mogen besluiten. Zeker ben ik niet. Die onzekerheid lijkt eigen te zijn aan uw boek. In uw boek twijfel ik over meerdere dingen. Het lijkt wel alsof ik er niet in slaag een juiste houding te vinden. Dat maakt uw boek zo intens. Het blijft kleven.
Zo vraag ik mij bijna constant af of er in dat gehavende gezin enige plaats kan zijn voor geluk. Zij komen nooit rond. Moeten steeds naar uitvluchten zoeken als hen gevraagd wordt achterstallige schulden te betalen. Die dagelijkse strijd en weerkerende confrontaties moeten toch stress veroorzaken. Die stress moet het kleinste geluk toch in de weg staan. Altijd is er die bezorgdheid. Niet zozeer van de vader. Wel van het jongste kind. Mag het als normaal beschouwd worden een kind met een dergelijke grote verantwoordelijkheid op te zadelen? Doet het jongste kind dit uit vrije wil? Uit plichtsbesef? Omdat alles anders in het honderd zou lopen? Het kind heeft geen tijd kind te zijn. Te snel wordt hij volwassen. Te snel wordt het kind vergeten. Grotemannenpraat, dat is wat de kleinste vertelt. Dat is hoe de kleinste praat. Jammer. Helaas. Hier kan geen geluk heersen. Dat is wat ik denk. En dan weer niet. Het schommelt. Het gaat heen en weer.
Net zozeer twijfel ik bij de vriendschap met de buurman. Ook hij woont in een woonwagen. Hij is gevlucht. We weten niet waarom. We weten niet waarvoor. Dat vertelt de buurman niet. Hij spreekt enkel van een vrouw. Een vrouw die hem weigert te zien. Meer duidelijkheid geeft hij niet. Die weigering werpt een schaduw over de vriendschap met de jongste zoon. Ik stel mij vragen. Net als de vader. Maar die vader heeft in zijn verdachtmakingen bijbedoelingen. Hij voelt zich bedreigd in zijn vaderrol. Hij voelt competitie. Dat heb ik niet. Ik ben zuiver op de graat. En toch. Toch komt die gedachte aan kindermisbruik ook bij mij op. Dat is wat ik denk. Dat is wat ik vrees. En dan weer niet. Het schommelt. Het gaat heen en weer.
Bij ons wordt wel eens gezegd dat alles moet verderden. Niets kan twee keer gebeuren zonder een derde keer. Ik moet dus ook een derde keer twijfelen. Dat doe ik ook. Ik plaats vraagtekens bij de liefde met Selma, een meisje uit de instelling van de grote broer. Ik durf het geen liefde te noemen. Een te gemakkelijke prooi voor de kleinste. Een te gemakkelijke manier om zijn eigen seksualiteit te ontdekken. Een te snelle manier. Dit kan nooit liefde worden. De verhoudingen zitten fout. Dit kan nooit een relatie worden. Dat is wat ik denk. En dan weer niet. Het schommelt. Het gaat heen en weer.
Veel twijfel. En toch. Toch is er één ding waarover ik niet twijfel. Toch is er één ding waarvan ik zeker ben. De liefde tussen de broers, dat is echt. Mijn sluimerende twijfel neemt u weg aan het einde van uw boek. Als de jongste broer naar de instelling trekt. De instelling, waar zijn oudere broer opnieuw verblijft. Ik zie hem door het raam kijken. Naar zijn grote broer. In die simpele handeling lees ik bezorgdheid. In die simpele handeling lees ik liefde. Hier geen schommelen meer tussen het een of het ander. Hier weet ik het zeker. Dit is broederliefde. Echte broederliefde. Eindelijk snap ik de titel van uw boek. Eindelijk snap ik waarom de buurman de jongste broer Zomervacht noemt. Omdat het een eretitel is. Omdat hij als een zomervacht bescherming biedt aan zijn oudere broer.
Beste Jaap, u schreef een verraderlijk boekje. Dat is geen kritiek. Dat is een compliment. Men zou kunnen denken dat uw boek een gemakkelijk boek is. Dat te denken, zou evenwel een foute veronderstelling zijn. Zou een fout uitgangspunt zijn. Dat gemak is slechts schijn. In uw boek schuilen vele thema’s. Net zoals in het werk van Arne Sierens. Net zoals in het werk van Ken Loach. Die thema’s ontdekken en oppikken maken van uw boek een ware ontdekkingsreis. Die thema’s ontdekken en oppikken maken van uw boek een ware beleving. Ik heb veel getwijfeld. Maar bovenal heb ik ten zeerste genoten. Daarvoor wil ik u danken. Via deze brief.
Van harte bedankt.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties