Uitgelezen: Taal is een kat. Brief aan Ann De Craemer.

Gepubliceerd op 27 maart 2025 om 13:13

Beste Ann,

 

Als kleine jongen werd mij geleerd om dankuwel te zeggen bij het krijgen van een cadeau.  Als een dankuwel uitbleef, was er altijd die ene reactie van mijn moeder.  Wat zeggen wij dan, zei mijn moeder op die zeldzame momenten.  Een kleine jongen ben ik niet meer maar aan een cadeau verbind ik nog altijd automatisch een welgemeende uiting van mijn dankbaarheid.  Goede boeken beschouw ik als een cadeau.  Een goed boek verdient een dankuwel.  Dat doe ik telkens in een brief aan de auteur.

 

U schreef een goed boek.  Een fijn boek.  Een boeiend boek.  Dan volgt, zoals ik altijd doe, een brief.  Toch voelt het deze keer anders.  Enkele weken terug las ik uw column in De Standaard.  Daarin schrijft u liever single te blijven dan samen te zijn met iemand die schrijffouten maakt.  Daaruit meende ik te mogen afleiden dat u bijzonder gevoelig bent aan schrijffouten.  Ik voelde de druk.  Heel even dacht ik geen brief te schrijven.  Maar dan hoorde ik dat stemmetje van mijn moeder: wat zeggen wij dan.  Ik ging dus achter mijn computer zitten.  Ik ging schrijven.

 

Taal is een kat.  Net als een kat is taal grappig.  Speels.  Mooi.  Lenig.  Katten houden zich op in de buurt van mensen, maar laten zich nooit temmen.  Net als taal.  Dat is uw uitgangspunt.  U had het hierbij kunnen laten.  Maar dat is niet wat u doet.  Beweringen kunnen niet zomaar inhoudsloos gedropt worden.  Beweringen dienen ernstig onderbouwd te worden.  Achteroverleunen is dan ook niet wat u doet.  Integendeel.  U gaat vol aan de slag.  Al die karaktertrekken zal u illustreren.  Met voorbeelden.  U kijkt om u heen.  U ziet dingen.  U hoort dingen.  Dingen die u telkens naar uw meest geliefde onderwerp voeren: de taal.  Al die indrukken vinden hun weerslag in een column.

 

Elke dag las ik een aantal columns.  Eén ’s morgens.  Eén ’s middags.  Eén ’s avonds.  Het werd een ritueel.  Vóór elke maaltijd nam ik uw boek ter hand en ging ik lezen.  Het lezen leek als een oefening in mediteren.  Het bracht rust.

 

Het was niet enkel de rust die ik apprecieerde.  Wat u schreef, apprecieerde ik evenzo.  U schreef over spelling.  Over grammatica.  Over de taalziekte van de vaagheid.  Over het verschil tussen literatuur en lectuur.  Over taalverloedering.  Over taalzorg.  Over artificiële intelligentie.  Over spellingsregels.  Over tutoyeren.  Over kanariewoorden.  Over taal die emoties vat.  Over woordgeslacht.  Over standaardtaal.  Over dialect.  Over tussentaal.

 

Deze kleine maar onvolledige opsomming zou een vermoeden van saaiheid kunnen opwekken.  Saai durf ik uw columns niet te noemen.  Uw columns baden in een zekere lichtvoetigheid.  Een lichtvoetigheid die uw zin voor kritiek niet versmacht.  Een lichtvoetigheid waarin u uw zin voor humor laat doorsijpelen.

 

De mooiste columns zijn deze waarin ik mijzelf herken.  Als u schrijft over de noodzaak van Latijn in het secundair onderwijs, moet ik denken aan die vaak zware discussies aan onze keukentafel thuis.  Mijn moeder was leerkracht Latijn en werd door mijn broer vaak verleid tot eenzelfde discussie.  Als u een ode schrijft aan de wielercommentatoren en schrijft dat u na een wielerklassieker op de fiets sprong om die net gereden klassieker na te spelen, moet ik aan mijzelf denken.  Want ik deed hetzelfde.  Na Parijs-Roubaix zocht ik alle kasseiwegen in de buurt op.  Op die kasseiwegen reed ik mijn persoonlijke Parijs-Roubaix, die ik uiteraard telkens won.  Als u schrijft over de nuchtere wijsheden van ouders en grootouders, moet ik denken aan die ene wijsheid: te is nooit goed behalve tevreden.  Als u schrijft over schoonschrift, zie ik mij terug in het lager onderwijs.  Ik zie mij mijn nieuwjaarsbrief schrijven.  Met vulpen en onder mijn hand vloeipapier.  Met het puntje van mijn tong tussen de lippen in een poging om mijn schoonste schrift te schrijven.

 

Ik merk zelfs dat wij dezelfde liefdes delen.  Dezelfde ergernissen.  U houdt van volkscafés en zijn stamgasten.  U houdt van het wielerjargon.  Net als ik.  U ergert zich aan hoogdravende maar inhoudsloze exposés.  U ergert zich aan verkleinwoordjes.  Net als ik.  In die columns voel ik perfect de verbindende kracht van taal.  Wij kennen elkaar niet.  Wij hebben elkaar nooit gezien.  Maar in die columns van herkenning, liefde en ergernis voel ik een zekere verbinding.

 

U daagt mij uit.  U doet mij op een andere en juistere manier kijken naar jongerentaal.  Naar standaardtaal.  Naar tussentaal.  Naar dialect.  U doet mij begrijpen dat context de taal bepaalt.  Die vernieuwde blik op taal voedt mijn liefde voor taal.  Ik vond taal een vanzelfsprekendheid.  U doet mij inzien dat wij taal moeten koesteren.  Moeten liefhebben.  Ik lees al uw columns en kom tot eenzelfde besluit: taal is een kat.

 

Beste Ann.  Ik heb uw boek uit.  Voortaan zal elk ontbijt anders zijn.  Elk middagmaal zal anders zijn.  Elk avondmaal zal anders zijn.  Ik mis nu al uw columns.  Ik mis nu al uw humor.  Uw gedrevenheid.  Uw gevatheid.  Uw zin voor kritiek.  Het was een fijn samenzijn.  Elke keer weer.  Ik put kracht uit het feit dat taal verandert.  Dat taal zichzelf vernieuwt.  Dat taal zich aanpast.  Al die dingen kunnen u misschien inspireren tot een nieuw boek.  Dat zou ik enkel kunnen toejuichen.  Intussen wil ik u danken voor dit boek.  Voor dit voortreffelijke boek.  Dank dus.  Dank.  Dank.  Dank.

 

Met vriendelijke groeten.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb