Uitgelezen: Ga je erover schrijven? Brief aan Herman Koch.

Gepubliceerd op 4 juli 2024 om 13:07

Beste Herman,

 

Vier jaar terug kreeg u het verdict te horen.  Prostaatkanker.  Na enkele bijkomende onderzoeken werd u gezegd dat er uitzaaiingen zijn en dat opereren geen zin heeft.  Behandelingen blijven mogelijk.  Uw levensverwachting wordt geschat tussen de drie en vijftien jaar. 

 

Dat ene woordje, levensverwachting, heeft heel wat gevolgen.  Vooreerst wordt het leven plots anders bekeken.  Het natuurlijke verloop wordt verstoord.  Tegelijk wordt u zich bewust van uw tijdelijke aanwezigheid.  In het vertrouwde zou de scheidslijn tussen heden en toekomst zichtbaar worden.  Tot slot lijkt ook de relatie tot anderen te veranderen.  U laat zich niet meer afleiden.  Wat rest, is de pure essentie.  Geen valse versieringen.  Wel de oprechte naaktheid.

 

Al die gedachten tollen rond in uw hoofd.  Slechts voor heel even.  Want bijna meteen neemt u een besluit.  U zou niet bij de pakken blijven neerzitten.  U zou niet strijden.  Omdat daarin de mogelijkheid van verlies vervat zit.  U zou leven.  U zou gewoon door leven.

 

In dat gewoon door leven, ging u ook een boek schrijven over de ziekte.  Uiteraard, zou ik bijna zeggen.  U bent een schrijver.  Schrijven is wat u doet.  Toch weet u mij te verrassen.  De ziekte krijgt niet de hoofdrol in uw boek.  Eerder een bijrolletje.  Wat de ziekte wel doet, is de richting bepalen van uw boek.  Die richting wijst naar het verleden.  U kijkt achterom.  Naar wat geweest is.

 

In die terugblik schrijft u over uw ouders.  Over uw vader en moeder.  U schrijft over hun begrafenis.  Over hun laatste rustplaats.  U denkt na over hoe zij zouden zijn geweest als oma.  Als opa.  Dat terugkijken doet u ook nadenken over uw roots.  Over vragen die u ooit had kunnen stellen maar nooit had gesteld.  Over vragen die weer opduiken maar nooit meer beantwoord kunnen worden omdat iedereen gestorven is.  Iedereen die het antwoord had kunnen weten.  Via het verhaal van uw ouders blikt u ook terug op uw eigen leven.  Via de verhalen die uw ouders hadden van u en aan u hadden verteld.  Uw ouders zijn de kapstok waaraan u een deel van uw leven ophangt.

 

Terwijl ik die verhalen lees, moet ik denken aan die ene hit van Marva, een Vlaamse zangeres.  In 1980 nam zij afscheid van haar publiek met het nummer Herinneringen.  In uw herinneringen merk ik een zekere mildheid op.  Eenzelfde mildheid dat ik ook in het nummer van Marva proef.  Het lijkt alsof u zichzelf enige vergevingsgezindheid toestaat.  U hoeft niet noodzakelijk te oordelen.  U hoeft niet noodzakelijk te veroordelen.  Zo erkent u dat u uw relatie met uw vader in uw werk scherper stelde dan het in werkelijkheid was.  U lijkt tot inkeer te komen.

 

Diezelfde mildheid houdt u ook aan tegenover uw collega-schrijvers.  In uw boek wordt duidelijk dat u niet al te hoog oploopt met die collega’s.  In het beschimpen en bespotten blijft u vrij algemeen.  U noemt geen namen.  Niemand hoeft zich beledigd te voelen.  Er kan enkel gegist worden.  Enkel insiders zouden aan de hand van de schaarse details kunnen achterhalen wie u precies bedoelt.  Ik moet enkel lachen om de manier waarop u die collega’s neerzet.  Om de manier waarop u het literaire wereldje beschrijft en hoe sommigen zich in dat wereldje gedragen.

 

Zoals ik al eerder schreef in mijn brief, u bent een schrijver.  Dat gegeven maakt ook deel uit van uw boek.  Samen met u kijken we naar uw bestaan als schrijver.  U voert ons terug naar het allereerste begin.  Nog voor u uw debuut uitbracht.  U schrijft over zoektocht.  Over uw tocht naar het succes.  U schrijft over de nare gevolgen van dat succes.  Want die zijn er.  Dat hele circus van beurzen, signeersessies, lezingen en interviews ervaart u eerder als vervelend.  Heel eventjes meende u in uw ziekte het ultieme excuus te vinden.  Een excuus om dat hele circus af te zeggen.  Om niks meer te doen.  Om een einde te stellen aan die bijkomstige randanimatie.  U zou voortaan enkel nog uw zin kunnen doen.  Schrijven.  Niks meer.  Niks minder.

 

Niet de ziekte krijgt de hoofdrol in uw boek.  De hoofdrol lijkt weggelegd te zijn voor u.  Want u geeft zich bloot.  In uw verhalen over uw ouders.  Over uw schrijversbestaan.  Maar dat is niet het enige.  U laat ons kennismaken met uw grote ergernissen.  Met uw kleine ergernissen.  Wij leren de dingen kennen die u weet te waarderen.  De gebreken die u lijkt te hebben.  U deelt uw gedachten over tijdloosheid.  Nietsdoen.  Geheelonthouders.  In die gedachten sijpelt ook een deel van uw persoonlijkheid.  Wat u eigenlijk hebt gedaan, is de deuren wijd open gooien.  U nodigt ons uit in uw leven te stappen terwijl u er wel over waakt om zelf de grenzen te bepalen.  U bepaalt tot waar we mogen gaan.  Tot waar we kunnen gaan.

 

Beste Herman.  Het was heerlijk vertoeven bij u.  Met u.  Ik heb genoten van uw reis doorheen het verleden.  Wat ik vreesde, is het niet geworden.  U schreef niet enkel over uw ziekte.  U schreef over uw jeugd.  Over uw schooltijd.  Over uw schrijverschap.  Over uw familie.  Bijna zou ik zeggen dat het een totaalboek werd, waarin u schrijft over alle facetten van uw leven, waarvan de spijtige ziekte slechts één facet is.  Voor die boeiende kennismaking wil ik u van ganser harte danken.  Ik wens u het allerbeste.

 

Met vriendelijke groeten.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb