Beste Sara,
Beste Bert,
Beste Stijn,
Beste Walter,
Het lukt mij niet rustig te blijven als de klimaatverandering ter sprake komt. Het kan al eens gebeuren dat het onderwerp ter sprake komt in een debat. Met vrienden. Met familie. Als dat gebeurt, moet ik mijzelf dwingen rustig te blijven. Dat lukt mij nauwelijks. Omdat het onderwerp mij zo beroert. Omdat ik om mij heen kijk en merk dat er nauwelijks iets gebeurt. Omdat wij ons niet lijken bewust te zijn van de urgentie. Die laksheid maakt mij razend. Maakt mij woedend. Ik wil schreeuwen. Maar dat hoort niet in een debat. Daarom keer ik het debat de rug toe. Uit zelfbehoud. Ik wil niet meer de razende bullebak zijn. Praten over koetjes en kalfjes lijken mij dan een alternatief.
Diezelfde kwaadheid voel ik in uw monoloog. Het wegkijken en bijna negeren maakt u woedend. Maakt u razend. Want wat momenteel gebeurt, was al geweten. Was al lang geweten. Vijftig jaar. Wat gebeurt en staat te gebeuren, werd neergeschreven in rapporten. In klimaatrapporten. Die rapporten werden gelezen door wereldleiders. Zij zeiden ons dat zij het begrepen hadden. Dat zij de nodige maatregelen zouden nemen. Om dan weer over te gaan tot de orde van de dag. De rapporten verdwijnen naar de onderste bureaulades. Om daar stof te vergaren. U zegt het klaar en duidelijk. U vat de hele klimaatcrisis samen in enkele, juist gekozen woorden. De oorzaken. De gevolgen. U gooit het ons allemaal voor de voeten. Terwijl u raast en tiert, worden uw woorden ondersteund door beats. Uw aanklacht wordt dansbaar. Ik dwing mijzelf niet rechtop te staan. Ik dwing mijzelf niet te gaan dansen. Het zou kunnen. Ik zou het zomaar kunnen doen. Maar het hoort niet. Want dat is wat wij nu doen, wij dansen ons door de crisis heen.
De voorstelling is nog maar net bezig maar wij weten meteen waarover het gaat. Het klimaatbeleid. Of beter nog, de afwezigheid van een klimaatbeleid. In een korte, flitsende intro hebt u gezegd waar wij vandaag staan. Nergens, zoveel is duidelijk. Dat maakt moedeloos. Terwijl iedereen weet dat een systeemverandering noodzakelijk is, blijven wij rommelen in de marge. Het gaat traag. Veel te traag. In die mate dat mensen met een stem in het debat niet meer weten wat te doen. Zij aarzelen. Zij twijfelen.
Klimaatwetenschappers. Activisten. Politici. Zij lijken allemaal deel te zijn van hetzelfde circus. Een circus dat van stad naar stad trekt. In elke stad zijn voorstelling brengt. In elke stad applaudisseert het publiek. Telkens wordt de voorstelling goed ontvangen. Maar wanneer het circus naar de volgende stad trekt, lijkt iedereen meteen de boodschap vergeten te zijn. Bijna meteen is het opnieuw business as usual. Iedereen dommelt bijna meteen opnieuw in slaap.
Er moet een andere taal gevonden worden. Een taal die niet braaf is. Een taal die niet in slaap wiegt. Wij moeten een taal vinden die wakker schudt. Een taal die verstoort. Die taal moet nog gevonden worden. Die taal moet nog geschreven worden. Heel misschien hebt u die taal gevonden. U weet die nieuwe taal aan te kleden. U weet die taal te onderbouwen. Met pompende beats. Met een wervende lichtshow. Dit is wat moet gezegd worden. Dit is wat ik wil horen. Dit is wat moet gebeuren. Het waren niet enkel de woorden. Het was ook de manier waarop u het zei. Op elk moment van uw betoog vond u de juiste toonhoogte. Op elk moment van uw betoog legde u de juiste accenten. Niet enkel uw betoog overtuigde. U zelf overtuigde evenzeer.
Deze voorstelling hoort niet in het theater. Deze voorstelling moet naar Brussel. U moet naar Brussel. Naar het parlement. Om daar elke dag uw voorstelling te brengen. In het halfrond van het parlement. U legt al het andere parlementaire werk lam. Met uw voorstelling overstemt u de woorden en mogelijke replieken van de aanwezige parlementsleden. U gaat door. Elke dag opnieuw. Tot zij het eindelijk beseffen. Dat een krachtdadig klimaatbeleid niet mag verzanden in dooddoeners als haalbaar en betaalbaar. Dat zijn excuses die wij al te lang moeten aanhoren. Het zijn excuses die enkel kunnen gebracht worden door mensen zonder enige verbeelding. Elke dag zegt u uw woorden opnieuw. Tot de politiek verantwoordelijken eindelijk gaan beseffen dat het anders moet. Dat het echt anders moet. Tot de politiek verantwoordelijken eindelijk uw woorden gaan omvormen in daden. Pas dan mag u uw biezen pakken. Pas dan mag u het parlement verlaten.
Dat is wat ik zag gebeuren aan het einde van de voorstelling. U zou ons uitnodigen op te staan en samen met u op weg te gaan naar Brussel. Om daar stampij te maken. Het publiek stond recht. Een staande ovatie. Tot vier maal toe riepen wij u terug. Op het podium. U had mijn woorden gesproken. U had vertaald wat ik voelde. Ik voelde mij gehoord. Die avond was ik niet moedeloos. Ik voelde mij onder gelijken. Het deed deugd. Heel veel deugd. Die avond ging ik niet naar Brussel. Ik fietste naar huis. Met in mijn fietstas een hele lading aan argumenten. Argumenten die ik zou aanhalen bij volgende debatten met vrienden of familie. Ik zou mij niet meer wegdraaien. Ik zou spreken. Opnieuw.
Beste Sara. Beste Bert. Beste Stijn. Beste Walter. Ik kon die dinsdagavond wel juichen. Ik had nog even getwijfeld of ik wel zou gaan. Of ik wel de fiets zou nemen en naar Gent zou gaan. Die twijfel om ’s avonds toch nog naar buiten te gaan, overvalt mij wel vaker. De leeftijd, denk ik dan. Terwijl ik aan het einde van de voorstelling rechtop stond en voor u applaudisseerde, kon ik niet blijer zijn dat ik toch was gegaan. Want deze voorstelling was machtig. Was krachtig. Deze voorstelling was fenomenaal. Was uitzonderlijk. Daarvoor wil ik u danken. Van ganser harte.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties