Een wandeling op Campo Santo met op het eind één onbeantwoorde vraag.. Brief aan Werner Bockstaele.

Gepubliceerd op 5 juni 2023 om 13:07

Beste Werner,

 

Voorbije zondag hadden wij een afspraak met elkaar.  In de Europese Week van de Begraafplaatsen zou u ons begeleiden op een wandeling doorheen Campo Santo.  Meer nog, u zou ons gidsen.  Dat gidsen zou betekenen dat u ons meer zou vertellen over de geschiedenis van deze Gentse begraafplaats.  Dat u ons iets zou vertellen over enkele van zijn ‘bewoners’.  Met andere woorden, u zou ons tot een wijzer mens maken.  Althans, dat zou toch de bedoeling zijn.

 

Bijna was onze afspraak verkeerd gelopen.  U moet weten, de avond voordien zaten wij op Zwijntjeskermis.  Het was laat geworden.  Dat late uur had zo zijn gevolgen.  Die zondagse morgen lukte het ontwaken niet echt goed.  De zin om uit bed te stappen op een te vroeg uur was ver te zoeken.  Ik draaide en keerde.  Tot ik de wijze raad van mijn vader in herinnering bracht.  Gemaakte afspraken dienen nagekomen te worden, dat zei hij mij.  Ik sprong uit bed, nam de wagen en zette koers naar Campo Santo.  Naar onze afspraak.  Een beetje te laat arriveerde ik.  Maar u wachtte op mij.  U wees mij niet terecht.  U leek blij te zijn om mijn aanwezigheid.

 

Wat u ongetwijfeld nog niet wist, was dat ik al ontelbare keren tegen mijzelf had gezegd dat ik eens naar Campo Santo moest gaan.  Om ter plaatse te constateren in hoeverre de titel van mooiste begraafplaats van Gent terecht was.  Tot die voorbije zondag was het er nog niet van gekomen.  Een drukke agenda, dat is altijd weer het te gemakkelijke excuus.  Maar nu stond ik hier.  Eindelijk.  Misschien kon u het zien aan mij.  Ik weet niet of ik het voldoende uitstraalde.  Toch was het zo, op dat eigenste moment was ik gelukkig.  Eindelijk zou ik hier kunnen rondwandelen.  Plannen werden eindelijk werkelijkheid.

 

Mensen tot leven wekken, slechts één iemand kan claimen dat het hem ooit gelukt is.  Diezelfde man liet blinden opnieuw zien.  Liet doven opnieuw horen.  Liet verlamden opnieuw lopen.  Maar ook dus liet diezelfde man doden opnieuw leven.  Een straffe kerel waarover nog veel andere verhalen de ronde doen.  Al die straffe verhalen werden ooit gebundeld in een boekje.  U zal zich afvragen waarom ik die mirakels vernoem.  Welnu, u deed eigenlijk hetzelfde.  U bracht mensen opnieuw tot leven.  Met woorden.  Met uw verhalen liet u personen voor onze ogen defileren.  Ik luisterde naar uw woorden.  Ik keek naar de voorbijtrekkende personages.

 

U vertelt niet enkel het verhaal van mensen.  U vertelt niet enkel het verhaal van kunstenaars.  U vertelt niet enkel het verhaal van industriëlen.  U vertelt niet enkel het verhaal van politici.  Bovenal vertelt u het verhaal van een stad.  Van mijn stad.  De geschiedenis van Gent wordt geschetst in zijn vele facetten.  De sociale geschiedenis.  De politieke geschiedenis.  De culturele geschiedenis.  De grote geschiedenis.  De kleine geschiedenis.  Graven reiken u al die facetten aan.  Die graven worden uw kapstok waaraan u de geschiedenis ophangt.  U doet het op een voortreffelijke wijze.  Ik hang aan uw lippen.  Wat u zegt, aanvaard ik dankbaar.

 

Ik weet nu hoe Julien Colle, oprichter en eerste president van de Gentsche Sosseteit, een boete aanrekende in zijn biercafé De Tempelier als er niet in het Gentse dialect om een pintje werd gevraagd.  Ik weet nu via Jan Hoet dat onder de aarde de zon schijnt.  Ik weet nu hoe Paddenkoppenland, het laatste boek van Luc De Vos, de familie van Luc inspireerde om de gekapte treurwilg aan zijn graf te vervangen door een kerselaar.  Ik weet nu dat Louis Minard voor zijn maîtresse een schouwburg liet bouwen omdat zij enkel op die manier een podium zou krijgen om haar te beperkte capaciteiten als zangeres te etaleren voor een publiek.  Ik weet nu hoe één van de twee olifanten van de Gentse dierentuin niet zijn weg vond naar de zoo van Londen maar wel naar de Gentse restaurants.  Ik weet nu hoe de gezondheidstoestand is van Miet Smet, de vrouw van Wilfried Martens.  Ik weet nu dat Victor Horta een geboren en getogen Gentenaar was.  Tijdens de wandeling verzamelde ik een hele reeks interessante wist-je-datjes.  Leuke wetenswaardigheden die ooit wel eens kunnen opgegooid worden in fijne gesprekken.  Wetenswaardigheden waarmee ik mijn gesprekspartnerts op die momenten hoop te verblijden.

 

In uw kielzog wandelde ik rond terwijl ik bij mijzelf dikwijls de bedenking maakte hoe blij ik wel was dat ik die morgen nog min of meer op tijd was opgestaan om hier te kunnen zijn.  Had ik dat niet gedaan, dan had ik u niet leren kennen.  Had ik dat niet gedaan, dan had ik uw verhalen niet gehoord.  Dat alles was dus niet gebeurd.  Ik was hier.  Bij u.  Met u.  Dat vond ik heerlijk fantastisch.  In die mate dat ik na de wandeling nog wat langer bleef op deze wonderlijke plek.  Deze wonderlijke plek waar stilte nog absoluut is.  Ik ging op een bankje zitten.  Liet alles in mij bezinken.  Ik keek om mij heen.  Naar de graven.  Naar de heuvel.  Naar de kapel.  Jawel, zei ik.  Jawel, zei ik.  Dit moet heel waarschijnlijk de mooiste begraafplaats van Gent zijn.

 

Nog veel langer kon ik niet blijven.  Alweer die drukke agenda.  Andere afspraken riepen mij.  Ik moest weg.  Ik verliet het kerkhof en wandelde naar mijn wagen.  Ik passeerde langs een raamgedicht.  Ik hield halt.  Ik stond stil.  Want dat was wat ik daarnet ook gedaan had.  Stilstaan om dingen in mij op te nemen.  Dat deed ik nu ook.  Stilstaan om woorden in mij op te nemen.  Ik las het gedicht.  Het mooie gedicht.  Het mooie gedicht dat naar het einde toe vervaagde.  Letters leken opgeknabbeld te zijn.  Het einde werd mij ontstolen.  Ik stapte de wagen in met in mijn hoofd die ene vraag.  Wat was het einde van dat inspirerende gedicht.  U was weg.  Mijn gids was weg.  Ik kon het u niet meer vragen.  Ik bleef achter met nog één onbeantwoorde vraag.

 

Beste Werner.  U bezorgde mij een fijne zondag.  Een zondag waarop ik al uw weetjes al kwistig uitstrooide aan mijn vader, moeder en zus.  Zij hingen aan mijn lippen en vroegen verbaasd waarvan ik toch al die wijsheid had.  Ik heb zonet een wijs man ontmoet, zei ik.  Ik heb zonet een fantastische gids ontmoet, antwoordde ik.  Voor die meer dan aangename en bovenal leerrijke wandeling wil ik u van ganser harte danken.  Dank dus.  Dank, dank, dank.

 

Met vriendelijke groeten.

Reactie plaatsen

Reacties

Olivier Vergote
een jaar geleden

Beste Wim,

Het gedicht is van Toon Hermans.

Er moeten mensen zijn


Er moeten mensen zijn die zonnen aansteken
Voordat de wereld verregent
Mensen die zomervliegers oplaten
Als ’t ijzig wintert
En die confetti strooien tussen de sneeuwvlokken
Die mensen moeten er zijn

Er moeten mensen zijn die aan de uitgang van ’t kerkhof ijsjes verkopen
En op de puinhopen mondharmonica spelen
Er moeten mensen zijn die op een stoel gaan staan
Om sterren op te hangen in de mist
Die lente maken van gevallen bladeren
En van gevallen schaduw licht

Er moeten mensen zijn die ons verwarmen
En die in een wolkeloze hemel
Toch in de wolken zijn
Zo hoog
Ze springen touwtje langs de regenboog
Als iemand heeft gezegd:
Kom maar in m’n armen

Bij dat soort mensen wil ik horen:
Die op het tuinfeest in de regen dansen
Ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan

Er moeten mensen zijn die op het grijze asfalt
In grote witte letters ‘liefde’ verven
Mensen die namen kerven in een boom vol rijpe vruchten
Omdat er zoveel anderen zijn die voor de vlinders vluchten
En stenen gooien naar ’t lenteblauw
Omdat ze bang zijn voor de bloemen
En bang zijn voor ik hou van jou

Ja, er moeten mensen zijn met tranen als zilveren kralen
Die stralen in het donker
En de morgen groeten
Als het daglicht binnenkomt op kousenvoeten

Weet je, er moeten mensen zijn die bellen blazen
En weten van geen tijd
Die zich kinderlijk verbazen
Over iets wat barst van mooiigheid

Ze roepen van de daken dat er liefde is en wonder
Als al die anderen schreeuwen: alles heeft geen zin
Dan blijven zij roepen: nee, de wereld gaat niet onder
En zij zien in ieder einde weer een nieuw begin

Zij zijn een beetje clown
Eerst het hart en dan het verstand
En ze schrijven met hun paraplu ‘i love you’ in het zand
Omdat ze zo gigantisch in het leven opgaan
En vallen en vallen en vallen en opstaan


Bij dat soort mensen wil ik horen:
Die op het tuinfeest in de regen blijven dansen
Ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
De muziek gaat door
De muziek
Gaat
Door


De ruit was natuurlijk veel te klein maar iedereen heeft nu wel een opzoekinstrument om de rest op te zoeken. Het laatste stukje is door regen en wind geteisterd en dus zijn zichtbaarheid verloren.

Maar bij deze, Wim,

Er moeten mensen zijn...