Ai, ai, ai. Onze laatste dag in Libanon. Met die realiteit worden wij wakker. Realiteiten zijn wat zij zijn. Reëel. Werkelijk. Realiteiten kunnen niet veranderd worden. Met realiteiten moet omgegaan worden. Dat is wat wij zullen doen. Vandaag zal een schitterende dag worden. Dat nemen wij ons voor. De slaagkans schatten wij hoog in. Vandaag trekken wij naar Tripoli. Een grootstad. Dat vooruitzicht doet mij een vreugdedansje maken.
U zal het niet geloven. Toch is het zo. We beginnen het stadsbezoek bij een kruisvaardersburcht. Alweer. In Sidon bezochten we er een. In Byblos bezochten we er één. Nu in Tripoli bezoeken we er één. Op nauwelijks één week tijd mogen wij ons experten noemen in deze bouwwerken. We herkennen de invloed van de Mammelukken. We zien de bouwstijl van de kruisvaarders. We bemerken de hand van de Ottomanen. Die dingen zien wij. Wat wij niet zien is de geschiedenis van de burcht. Die moet verteld worden. Die moet gehoord worden.
Wat ons opviel in de citadel is de aanwezigheid van het Libanese leger. Een barak huisvest enkele soldaten. Dat blijkt niet ongewoon te zijn. In het verleden was in deze citadel ooit nog een garnizoen van het leger ondergebracht. Die enkele soldaten nu blijken eerder een conciërge te zijn. Want nergens bespeuren wij enige dreiging. Nergens bespeuren wij een reden voor de aanwezigheid van militairen. Maar heel misschien verschillen burgerlijke ogen van militaire ogen. Heel misschien verschilt het burgerlijke denkvermogen van het militaire denkvermogen. Dat moet wel zo zijn. Want niet enkel zijn er die enkele soldaten. Bij de ingang van de citadel staan ook enkele pantservoertuigen opgesteld. Klaar om uit te rukken. Klaar om in te grijpen.
Die militaire aanwezigheid is een constante in Libanon. Zij maken deel uit van het straatbeeld. Wij zien hen langs snelwegen. Wij zien hen onder bruggen. Wij zien hen in de soeks. Wat zij allemaal gemeenschappelijk hebben, is hun zwijgzaamheid. Echt spraakzaam zijn zij niet. Alsof zij deel zijn van een groot militair staatsgeheim. Toch durven wij te vragen naar de reden voor hun aanwezigheid. Het antwoord is kort. Heel kort. Your security, zeggen zij. Onze veiligheid dus. Mij lijkt het een drogreden. Nooit heb ik mij onveilig gevoeld in Libanon. Ook niet vandaag. Toch staan zij hier voor ons. Ik kan het niet geloven. Verder zeggen zij niet veel. Behalve dan dat wij geen foto’s mogen nemen. MMaar dat wisten wij al. In Libanon zijn soldaten staatsgeheim.
We moeten door. Wij gaan naar de soek. Hier ontdekken wij wat een soek behoort te zijn. Hier ontdekken wij de werkelijke betekenis van een soek. Vooreerst moet een soek een plek zijn waarin je kan verdwalen. Een onontwarbaar kluwen waarin zelfs Google Maps zijn weg niet zou vinden. Dat gevoel van verdwalen maakt mij attenter. Doet mij intenser kijken naar alles wat rond mij gebeurt. Alle verzamelde indrukken zijn immers als kiezelsteentjes die ik rondstrooi. Om op mijn stappen terug te kunnen keren. Als Hans en Grietje kan ik zo altijd terugkeren naar mijn uitgangspositie. Mijn vertrekpunt. De plek waar ik de soek binnenkwam. Dat te weten is een pluspunt. Het brengt rust. Rust die best wel nuttig is in de hectiek van een soek. Rust die mij toestaat alles in mij op te nemen. Die mij toestaat alles vollediger te beleven.
Deze soek is niet kunstmatig. Deze soek is niet nep. Deze plek is authentiek. Hier geen souvenirs enkel bedoeld om de toeristen te behagen. Hier worden dingen verkocht. Dingen die mensen nodig hebben. Nochtans lijkt het kopen slechts een excuus te zijn. Het is een manier om buiten te komen. Om mensen te ontmoeten. Om een koffietje te drinken. Want dat kan hier bijna overal. Op de meest verwachte en de meest onverwachte plekken wordt koffie aangeboden. In alle maten. Koffiekletsen, het lijkt wel een nationale sport. Iedereen doet het. Iedereen heeft zich hierin bekwaamd.
Wat dat werkelijk betekent, merken wij iets later. Als wij de soek achter ons gelaten hebben. Op een pleintje zitten enkele mannen samen. Aan een geïmproviseerde koffiebar. Zij roepen ons toe. Nodigen ons uit. Zij vragen ons bij te schuiven. Dat doen wij. Uiteraard. Wij staan wat onwennig in ons nieuwe vriendengroepje. Er wordt wat gelachen. Er worden duimen opgestoken. Ondanks de taalbarrière wordt het toch een gezellige boel. Er worden ons stoelen aangeboden. Er wordt ons koffie aangeboden. Weigeren is geen optie. Er wordt aangedrongen om toch maar een kopje te aanvaarden. Wij worden deel van de internationale koffiekletsgemeenschap. Bij een koffie wordt gebabbeld. Zo is het al eeuwen. Dat doen wij dus. Moeizaam. Maar het lukt ons. In het meest eenvoudige Engels. Enkel woorden. Geen volzinnen. Het lukt ons hierbij het grootste geheim van de mensheid bloot te leggen. De leeftijd. Bij velen lijkt daarover een zwijgplicht van kracht. Niet hier. Bij ons hebben wij een vijfennegentigjarige. Zelfs een zevenennegentigjarige zit bij ons koffie te slurpen. Ter plaatse overweeg ik meteen een koffiedieet. Dat zwarte goedje lijkt het eeuwige leven te brengen. Allen aan de koffie, denk ik.
Het wordt gezellig in Tripoli. Heel gezellig. Het is alsof elke inwoner van Tripoli op de hoogte is van ons nakende vertrek. Het lijkt alsof iedereen weet dat vandaag ons laatste dag in Libanon is. Dat zij daarom naar ons toekomen om afscheid te nemen. Het lijkt alsof iedereen ons toeknikt. Enkelen doen meer dan enkel maar knikken. Zij gaan een gesprek aan met ons. In het Engels. Maar heel vaak ook in het Frans. Een historisch restantje van het feit dat Libanon ooit Frans mandaatgebied was. De Franse taal wordt hier nog gesproken. Dat doen wij dus ook. Wij praten over ons land. Om dan te merken dat vele van onze gesprekspartners in België verbleven hebben. In België gewerkt hebben. In Luik. In Brussel. De gesprekken zijn kort. Onze tijd is beperkt. Wij moeten voort. Slechts één dag hebben wij om Tripoli te ontdekken. Dan moet het vooruit. Lanterfanten is dan geen optie.
Maar heel soms wordt er toch gelanterfant. Omdat het niet anders kan. Omdat de omstandigheden ons daartoe dwingen. Omdat ontmoetingen ons dwingen halt te houden. Zoals bij die ene moskee. Wij worden aangesproken door een ‘gekke’ mijnheer. In het Nederlands. Hij vraagt ons of wij geen sjaals nodig hebben om de moskee binnen te stappen. Dat hebben we niet. Wij hebben onze eigen verhullende kledij mee. Wij zijn voorbereid. Wij weten wat moet. Wij weten hoe het hoort. Toch zetten wij die mijnheer niet zomaar aan de kant. Hij intrigeert ons. Wij beginnen een gesprek. Hij vertelt. Zijn levensverhaal. In een korte samenvatting. Hij heeft nog in Nederland gewoond. Vandaar zijn kennis van de taal. Het doet hem zichtbaar deugd om nog eens die taal te spreken. Hij blijft dus hangen bij en rond ons. Bij het buitenstappen van de moskee hebben wij een vriend voor het leven. Zo voelt het.
Dit is wat mij zo blij maakt bij het reizen. Wat mij het reizen zo fascinerend doet vinden. Het rondtrekken in steden. In grootsteden. In wereldsteden. In deze steden heerst een aantrekkelijke chaos. Regels lijken hier van geen tel. Iedereen doet maar wat. En toch werkt het. Die chaos creëert een dynamiek. Een dynamiek die aanstekelijk werkt. Een dynamiek die uitnodigt uw zintuigen volledig te benutten. Horen, zien, voelen, ruiken. Alles wordt aangesproken. Het lijkt alsof we in die steden intenser leven. Vollediger. Die hectiek schrikt mij niet af. Integendeel zelfs. Het geeft mij energie. Het voedt mij. Het geeft mij zin. Goesting. Die goesting doet mij mijzelf open stellen. Ik stap op mensen af. Ik start gesprekken. Bijna altijd wordt die openheid beantwoord. Met een lach. Met een handdruk. Met een gesprek. Dat alles geeft een voldoening, die bijna niet te meten is. In Tripoli ervaar ik dat gevoel opnieuw. Beleef ik die sensatie opnieuw. Nog meer dan in Beiroet.
We moeten de stad achter ons laten. We moeten weg uit Tripoli. Want andere dingen moeten gezien worden. Wij gaan op weg naar de Qadishavallei. Naar de cederbossen. De trots van Libanon. Het nationale symbool van Libanon. Een boom die zijn plaats heeft opgeëist op de nationale vlag van het land moet wel een bijzondere betekenis hebben. Daar moeten wij heen. Dat symbool negeren zou hetzelfde zijn als het land negeren. Zo voelt het.
Ondanks het feit dat de Libanonceder het nationale symbool is heeft het land toch een moeilijke relatie met deze boom. Dat moet blijken uit het feit dat de boom tegenwoordig staat geklasseerd als een kwetsbare soort op de Rode Lijst van IUCN (International Union for Conservation of Nature). De boom is het slachtoffer geworden van zijn eigen succes. Van zijn eigen faam. Doorheen de geschiedenis werd de boom gekapt om allerlei redenen. Deze bomen werden gebruikt voor de bouw van de tempel van Salomo. Salomo gebruikte ceder ondermeer voor de lambrisering van de hele binnenzijde van de tempel. De Feniciërs gebruikten het hout voor hun schepen. Bovendien was de ceder voor de Feniciërs een van de belangrijkste exportproducten in de handel met de kuststeden van de Middellandse Zee. In de negentiende eeuw werden de bomen gekapt voor de vervaardiging van spoorbielzen. Dat alles heeft geleid tot immense ontbossingen op een dergelijke schaal dat maatregelen om de bossen te vrijwaren van uitsterven niet konden uitblijven. Het begon met de Romeinse keizer Hadrianus. Als beschermingsmaatregel claimde hij de cederwouden op de berg Libanon als koninklijk domein. Koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk voelde zich eveneens geroepen tot ingrijpen. Rond het Bos van de ceders van God, waarnaar wij nu op weg zijn, liet zij een hoge stenen muur bouwen om de zaailingen op die manier te beschermen tegen grazende geiten. Toch bleek dat alles onvoldoende. Het kappen ging door. Bomen bleven het loodje leggen.
In 1998 werd het Bos van de ceders van God op de Werelderfgoedlijst van Unesco geplaatst. Dat schudde de Libanese regering wakker. In Libanon worden ceders nu actief beschermd tegen begrazing, houtkap en bosbranden. Er werden diverse reservaten opgericht ter bescherming van de populatie waaronder dus het bos waar wij nu middenin staan. Het Bos van de ceders van God. Het is vreemd hier te staan. Het is confronterend hier te staan. Wij kijken naar wat resteert. Wij kijken naar wat overblijft. Dat is niet veel. Het doet mij nadenken over de invloed van de mens. Over de wijze waarop de mens omgaat met de natuur. Nog steeds denken wij boven de natuur te staan. Terwijl het niet zo is. Wij staan tussen de natuur. Het wordt hoogtijd dat dit besef doordringt tot onze regeringsleiders. Want zij moeten het beseffen. Zij moeten het nodige beleid voeren. Een klimaat- en natuurbeleid dat voorlopig nauwelijks vooruitgaat. Die gedachten stemmen mij triest. Ondanks de vele knipperlichten en alarmsignalen over de staat van onze biodiversiteit blijven wij doorgaan zoals we bezig zijn. Ter wille van de economische groei moet alles wijken. Wij blijven maar doorgaan. Wij blijven maar kappen. Tot het te laat is. Dan heffen wij onze handen in de lucht. Het maakt mij kwaad. Het maakt mij intens kwaad. Blijven doorgaan en niet omzien. Godverdomme, denk ik als ik kijk naar die enkele ceders. Die enkele eenzame ceders.
Maar ik moet opnieuw rustig worden. Wij zijn op vakantie. Zich opwinden over wereldse problematieken hoeft dan niet. Dat moet even aan de kant gezet worden. Daarom doe ik een poging opnieuw die rust te vinden. Dat lukt. Op de bus. Op weg naar Byblos rijden we verder doorheen de Qadishavallei. Ik kijk om mij heen. Ik zie prachtige beelden. Die neem ik in mij op. Als therapie. Om mijn kwaadheid te milderen. Te temperen.
Bij aankomst in Byblos ben ik opnieuw die rustige jongen. De busrit heeft zijn werk gedaan. We zouden de stad kunnen intrekken. Wij zouden naar de soek kunnen. Iets gaan drinken. Iets gaan eten. Wij doen het niet. Wij zoeken ons hotel op. Morgen moeten we vroeg op. Terug naar Beiroet. Het vliegtuig op. Naar België. Wij moeten terug. Onze reis is voorbij. Die gedachte stemt triest. Die gedachte immobiliseert. Nog één keer slapen en dan …
Volgende aflevering op dinsdag 18/10/2022: Byblos - Beiroet - Brussel, een besluit.
Reactie plaatsen
Reacties