Beste Adeline,
U moet het mij vergeven, uw debuut was aan mij voorbijgegaan. Dat kan u vreemd in de oren klinken. Want dat debuut was een succes. Een internationaal succes. Het werd vertaald in meer dan twintig talen. Het kaapte vele prijzen weg. Het vond zijn weg naar driehonderdduizend lezers. Binnenkort wordt het boek verfilmd en zal het te zien zijn op de planken. Ondanks dat alles heb ik uw debuut niet gelezen. Jawel, soms maak ik al eens rare keuzes. Ik leer evenwel uit mijn fouten. Dat is waarom fouten gemaakt worden. Bij het verschijnen van uw tweede boek nam ik mij voor het te gaan lezen. Dat heb ik intussen gedaan. Ik zou heel kort kunnen zijn, u schonk mij tonnen leesplezier. Ik zou het daarbij kunnen laten. Dat doe ik niet. Bondigheid is niet aan mij besteed. Een bondige brief vind ik zonde. Daarom wil ik het graag wat langer. Om te zeggen wat ik zeggen wil. Bij u is dat heel wat.
Een benzinestation langs de snelweg. Dertien aanwezigen. Vijftien aanwezigen als wij ook het paard en het lijk zouden meetellen. Dat zou een heel beknopte omschrijving kunnen zijn van uw boek. Als ik het daarbij zou laten, zou ik uw boek oneer aandoen. Want die gegevens zijn slechts het beginpunt van uw boek. U bent welopgevoed. U stelt de dertien aanwezigen aan de lezer voor. Zelfs het paard en het lijk geeft u bestaansrecht. Van elk van hen vertelt u het verhaal. Telkens is het een verhaal met een hoek af. Met een weerhaak. Voor normaliteit is in dit boek geen plaats. Zoals bondigheid niet aan mij is besteed, is saaiheid niet aan u besteed. Normaliteit schakelt u gelijk met saai. Dat is dus niet wat wij krijgen. Integendeel.
Wij lezen al die verhalen. Waarbij ik heel regelmatig met de wenkbrauwen frons. Waarbij ik heel regelmatig met de ogen knipper. Hoe kan dat toch allemaal, dat is wat ik denk. Hoe gek kan de wereld zijn, dat is wat ik denk. Waarom doen mensen elkaar vreselijke dingen aan, dat is wat ik denk. Maar dat zijn evenwel niet de grootste vragen. Slechts één grote vraag stel ik mij. Ik vraag mij af waarom dertien mensen op een zwoele zomeravond ergens in de Ardennen om 23.12 uur aan dat benzinestation staan. Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat er iets te gebeuren staat. Dat las ik op de achterflap. Daarop las ik dat alles over een minuut zal veranderen. Om 23.13 uur dus. Die voorkennis voedt de spanning. Na elk verhaal van één van de aanwezigen wordt die spanning groter. Die groter wordende spanning is beklemmend. Die groter wordende spanning duwt mij verder. Doet mij voortlezen. Ik wil zo snel mogelijk naar de finale. Naar de ontknoping. Omdat ik wil weten wat er zal veranderen. Terwijl ik voortlees in onwetendheid over die eigenlijke afloop, weet ik één ding wel zeker. Het einde zal niet fraai zijn. Het einde zal hevig zijn. Dat is wat ik voorvoel.
U schreef een thriller terwijl uw boek helemaal geen thriller is. U schreef een roman. Toch brengt u mij op het puntje van mijn stoel. Niet omdat ik wil weten wie de dader is. Wie de slechterik is. Die vraag hoeft helemaal niet gesteld te worden. Die vraag doet helemaal niet ter zake. Het antwoord bijgevolg ook niet. Het is die latente spanning die mij de keel dichtknijpt. Het is die immer aanwezige verwachting dat het einde huiveringwekkend zal zijn. Het is die door u gevoede nieuwsgierigheid naar wie die mensen zijn. U schrijft op zulk een wijze dat mij een zekere angst bekruipt. Dat ik schrik heb een pagina om te slaan.
U zal nu misschien denken dat die angst mij blind gemaakt heeft voor uw verhaal. Dat die angst mij te snel naar het einde doet lopen. Zodat ik de onderliggende thema’s niet oppik. Dat is het niet. In uw boek lees ik die aanklacht. Uw aanklacht tegen een ontspoorde wereld. U schrijft over huiselijk geweld. Over uitbuiting van huispersoneel. U schrijft over onze niet altijd zo fraaie omgang met ouderen. Over geweld tegen dieren. U schrijft over verkrachting. Over het recht op abortus. Al die dingen pik ik op. U laat al die dingen binnensluipen in de verhalen van die dertien mensen. Als we alles samenleggen, komen wij uit bij uw kijk op de wereld. Die kijk is niet vrolijk. Is niet fris. Die kijk is donker. Is gestoord. U kijkt naar die wereld. Wat u ziet, maakt u boos. Verontwaardigd. Kwaad. Het is die kwaadheid die u doet schrijven wat u schrijft. Het is niet een perverse geest die u die dingen doet schrijven. Het is wat de wereld u aanreikt die u die dingen doet schrijven. Dat besef komt hard binnen. Dat besef schudt de vrolijke jongen, die ik doorgaans ben, flink dooreen.
Beste Adeline. Ik prijs mij gelukkig dat ik uw tweede boek las. Het is een pareltje. Ik werd niet vrolijk van uw boek. Maar dat hoeft helemaal niet. Soms is vrolijkheid een luxe. Daar moeten we dus heel voorzichtig mee omgaan. Tussen die karige en losjes verspreide momenten van vrolijkheid kan het eens deugd doen flink door elkaar geschud te worden. Dat hebt u gedaan. Op overtuigende en meesterlijke wijze. Daarvoor wil ik u danken. Van ganser harte.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties