Mijn reisverhaal Libanon: Beiroet - Beiteddine - Deir-el-Qamar - Beiroet.

Gepubliceerd op 12 september 2022 om 12:05

Vandaag zullen we iets ontdekken waarvan we ons deze morgen nog niet bewust waren.  Meningen zullen moeten heroverwogen worden.  Eerste indrukken zullen moeten bijgesteld worden.  Maar dat weten we nog niet bij het ontwaken.  Daarvoor moeten we de deur uit.  Dat is wat we doen.  We trekken Beiroet in.  Naar het stadscentrum.

 

Beiroet is het Parijs van de Oriënt.  Althans, dat wordt steeds weer gezegd.  Gisteren mochten we dat niet echt ervaren.  Wat wij zagen, was een heel ander verhaal.  Beiroet stinkt.  Beiroet is vies.  Beiroet is vuil.  Het afval slingert rond.  Alsof het nooit wordt opgehaald.  Zelfs in Hamra Street, dat toch als één van de hoofdstraten mag beschouwd worden, dienen wij uit te kijken waar wij onze voeten neerzetten.  Dat is misschien een lichte vorm van overdrijving.  Maar soms moeten de dingen enigszins overdreven worden om het probleem scherp te stellen.  Gisteren zagen we op onze wandeling naar Pigeon Rock op vele plaatsen het vuilnis gestapeld liggen.  Als eerste kennismaking kan dat tellen.  Dat beeld komt binnen en kan moeilijk uitgeschakeld worden.

 

Met dat beeld in ons hoofd vertrokken we naar het stadscentrum.  Onze mond valt open.  We lijken wel in een andere stad.  In een ander land.  Om zeker te zijn vragen wij aan onze gids of dit wel degelijk Beiroet is.  Hij bevestigt.  Wij kijken onze ogen uit onze kop.  De straten.  De dijk.  De huizen.  Alles is mooier.  Alles is netter.  Maar die schoonheid heeft een keerzijde.  Zoals elke medaille.  Die schoonheid lijkt niet meteen voor iedereen bereikbaar.  Schoonheid blijkt hier een voorrecht te zijn.  We kijken om ons heen en zien prikkeldraad.  Hekkens.  Friese ruiters.  Wij kijken om ons heen en zien politieagenten.  Soldaten. 

 

Ik had een bruisend stadscentrum verwacht.  Dat is het niet.  Het centrum is netjes.  Het centrum ruikt lekker.  Maar datzelfde centrum is leeg.  Of toch bijna.  Weinig volk loopt in de straten.  Weinig volk loopt over de pleinen.  In die leegheid weten de veiligheidsdiensten toch nog aan onze vrijheid te knagen.  Fotograferen is geen evidentie.  De camera bovenhalen en enkele beelden schieten wordt plots een huzarenstuk.  Herhaaldelijk worden wij, nog vóór wij de camera in de aanslag hebben, door agenten gewaarschuwd.  ‘No pictures’, zeggen zij streng.  Wij luisteren.  Uiteraard.  Wij zijn slechts gasten.  De gastheer wikt en beschikt.  Zo is het altijd geweest.  Braafjes laten wij het fotograferen achterwege.  Als wij dan toch een foto willen, kijken we eerst in de richting van de dichtstbijzijnde agent of soldaat.  Pas als die instemt, durven wij het aan de camera te laten flitsen.

 

Dat het nog strenger kan, ervaren wij als wij bij het parlementsgebouw aankomen.  Alle wegen daartoe zijn afgezet.  Geen doorgang mogelijk.  Bij elke poging botsen we op slagbomen met daarachter soldaten.  Die schudden telkens met het hoofd als wij vragen of wij verder mogen.  Telkens moeten wij op onze stappen terugkeren.  Het hart van de democratie is onbereikbaar.  Niet enkel voor de toeristen.  Ook voor de Libanezen is het onmogelijk vrij door te stappen. 

 

Het is vreemd.  Maar misschien kan die onbereikbaarheid symbool staan voor de Libanese politiek.  Want die verkeert in een diepe crisis.  Toch worden die slagbomen gezien als een grote stap voorwaarts.  Na de burgerprotesten van 2019 werden alle toegangswegen naar het parlement afgezet met een metershoge betonnen muur.  Die metershoge muur werd na de recente parlementsverkiezingen weggenomen.  Bij die verkiezingen werden dertien onafhankelijke kandidaten verkozen die zich buiten de sectarische scheidslijnen aan de kiezer presenteerden.  Dat kleine succes werd geïnterpreteerd als een voorzichtig signaal van vernieuwing.  Het wegnemen van die muur rond het parlement was een strijdpunt van die onafhankelijke kandidaten.  Onze gids weet uit het verdwijnen van die muur een sprankeltje hoop te puren.  Voor hem kan het gelezen worden als een vorm van nieuwe politieke cultuur.  Alsof het zou staan voor meer openheid.  Of toch voor een poging tot meer openheid.  Ik luister naar onze gids en vraag mij af of dat sprankeltje hoop gelijkstaat met optimisme of naïviteit.  Ik weet het niet.  Een muur vervangen door prikkeldraad met slagbomen, het is een verandering.  Het parlementsgebouw is zichtbaar.  Maar blijft nog steeds onbereikbaar.

 

Wat dan weer wel vlot bereikbaar is, is het Martelarenplein.  Aan dat plein staat de Al-Omari-Moskee.  Deze werd gebouwd op de fundamenten van de Johannes-de-Doperkerk.  Die werd dan weer gebouwd op de fundamenten van een Romeinse tempel.  Van dergelijke nieuwtjes kijken we niet meer op.  We zijn nog maar enkele dagen in Libanon en hebben begrepen dat deze herbestemmingen een algemene praktijk waren doorheen de geschiedenis.  De renovatie van de moskee werd pas afgerond in 2004 nadat deze zwaar beschadigd was in de Libanese Burgeroorlog.  Dat moet nog maar eens bewijzen dat heiligdommen in oorlogstijden ook een legitiem doelwit blijken te zijn.

 

Bij de moskee krijgen we van de gids een helder overzicht van de geschiedenis van de moskee.  Jaartallen.  Bouwheren.  Stijlen.  Alles vloeit vlotjes in elkaar.  Toch is er in die hele uiteenzetting één opmerking die mij bijblijft.  Om een idee te geven van de grootte van de moskee zegt de gids dat de moskee onderdak biedt aan 5.500 gelovigen.  Dat zou best wel kunnen.  Ik trek die bewering niet in twijfel.  Het is pas bij de verdere aanvulling dat ik even mijn wenkbrauwen frons.  Want de gids meent dat aantal nog verder te moeten verduidelijken.  Hij maakt een uitsplitsing, drieduizend mannen en tweeduizend vijfhonderd vrouwen.  Dat vind ik bizar.  Waarom die uitsplitsing, vraag ik mij af.  Er kunnen allerlei vragen gesteld worden over het al dan niet conservatieve karakter van de islam.  Vele theorieën kunnen hierover ontwikkeld worden.  Maar die ene toevoeging over het aantal bezoekers kan enig licht werpen op het debat.  De vanzelfsprekendheid waarmee die woorden gesproken worden spreken boekdelen.  Soms kan één detail zoveel meer zeggen dan een volwaardig historisch overzicht.

 

Op het Martelarenplein springt nog iets in het oog.  Op een werfomheining zie ik een graffiti.  Daarop staat de Libanese vlag met daarboven de tekst ‘Happy Dependence Day’.  Een schrijffout, dat zou het kunnen zijn.  Een verspreking.  Maar dat is het niet.  In die woorden lees ik een aanklacht.  De schrijver van deze boodschap meent dat de Libanese burgers niet onafhankelijk zijn.  Dat de Libanese burgers zelfs nooit onafhankelijk geweest zijn.  Libanon is de speelbal van buitenlandse mogendheden.  Dat blijkt al gauw als wij kijken naar de politieke partijen.  Hezbollah wordt gelinkt aan Iran.  Libanese krachten, de grootste christelijke fractie, geniet de steun van Saudi-Arabië.  Diezelfde afhankelijkheid blijkt ook uit de geschiedenis.  Lange tijd waren Syrische gevechtstroepen gestationeerd in Libanon.  Pas in 2005 maakte Syrië een einde aan zijn militaire aanwezigheid in het land.  In dat jaar trok Syrië zijn laatste militairen terug.  Het is niet enkel Syrië.  Ook Israël speelt een kat-en-muis-spelletje met Libanon.  Niks weerhoudt Israël zijn leger de grens over te sturen als het nodig is.  Dat gebeurde al meerdere keren.  Al die buitenlandse bemoeienissen deed de boodschapper besluiten dat Libanon nooit zijn eigen koers kan varen.  En dus is er van Onafhankelijkheidsdag geen sprake.

 

Er kunnen nog vele dingen gezien worden op en rond het plein.  Maar die sparen we op voor overmorgen.  Nu gaan we naar het Nationaal Museum.  Dat museum ligt aan de ‘groene lijn’.  Die beruchte lijn vormde tijdens de Burgeroorlog de grens tussen de christelijke en islamitische stadsdelen.  Die weinig benijdenswaardige ligging had zijn gevolgen voor het museum.  De plek waar het museum staat werd in die jaren een van de gevaarlijkste plekken op aarde.  Het gebouw raakte zwaar beschadigd en vormde onderdak voor gewapende milities.  Bij al dat geweld zouden de tentoongestelde artefacten een vogel voor de kat geweest zijn.  Maar de toenmalige directeur van het museum meende te moeten ingrijpen.  Passiviteit was geen optie.  Er moest gehandeld worden.

 

Kleinere stukken werden naar de kelder gebracht.  Vervolgens werden diezelfde kelders ommuurd.  De grotere kunstschatten zoals beelden en sarcofagen werden beschermd met zandzakken.  Toen de situatie verslechterde werden diezelfde schatten extra beschermd met kisten van hout en beton.  De mozaïeken werden bedekt met een laag beton.  Die maatregelen hebben de meeste objecten behoed voor beschadiging.

 

Wij mogen de directeur eeuwig dankbaar zijn voor zijn daadkracht.  Zo kunnen wij vandaag door dit wondermooie museum wandelen.  Wij wandelen langs mozaïeken en sarcofagen.  Langs obelisken en beelden.  Langs amuletten en juwelen.  Langs aardewerk en glaswerk.  Langs stenen en wapens.  Bijzonder indrukwekkend.  Wij gapen.  Wij staren.  Wij krijgen er geen genoeg van.  Terwijl wij hier wandelen begint het ons te dagen.  Libanon heeft een rijke geschiedenis.  Die historische rijkdom wordt in dit museum op overtuigende wijze geïllustreerd. 

 

Het bezoek aan dit museum doet ons al vooruitkijken naar Baalbek.  Dat wordt het hoogtepunt van onze reis.  Vandaag kunnen we hierover al heel even dromen.  Maar dat is voor morgen.  Een andere dag.  Vandaag hebben we nog dingen te zien.  We verlaten Beiroet en nemen de bus naar Beiteddine, een stadje op nog geen vijftig kilometer van de hoofdstad.  Gelegen in het Choufgebergte.

 

Het stadje had een stil bestaan kunnen leiden.  Maar emir Bechir II Chehab besliste anders.  Hij gaf aan het stadje betekenis.  Want hier bouwde hij zijn paleis.  Het huis van geloof.  De bouw van het paleis duurde maar liefst dertig jaar.  Van 1788 tot 1818.  Het gebouw kreeg doorheen de geschiedenis verschillende bestemmingen.  Aanvankelijk werd het gebruikt als buitenhuis voor de emir en zijn familie.  Ten tijde van de Ottomaanse overheersing was het een huis van de gouverneur van het gebied.  Na de Eerste Wereldoorlog was Libanon een Frans mandaatgebied en diende het paleis tijdelijk als overheidsgebouw.  Vandaag wordt het paleis gebruikt als zomerverblijf van de president.  Tijdens het verblijf van de president blijft het paleis toegankelijk.  Evenwel met dat ene kleine verschilletje.  Bepaalde delen van het paleis worden afgesloten en zijn niet toegankelijk voor het publiek.  De privacy van de president heeft ook zo zijn rechten.

 

Ik zou u kunnen onderhouden over de architectuur.  Over de mengelmoes van islamitische, Venetiaans-gotische en Renaissance invloeden.  Ik zou u kunnen onderhouden over prachtige arcades en cederhouten plafonds.  Over fonteinen en antiek meubilair.  Dat zal ik niet doen.  Ik zal mij beperken tot twee anekdotes, die verbonden zijn aan het paleis.

 

Een van de grootste bezorgdheden van de architecten was het paleis te voorzien van water uit een bron in de vallei.  Het was hen niet duidelijk hoe zij dat water tot in het paleis konden krijgen.  Niemand van die geleerde koppen vond het antwoord.  Een oplossing was nochtans noodzakelijk.  Zonder water geen leven.  Het kan vreemd lijken maar het was de dorpsgek die met het antwoord kwam.  Soms moet men complexiteit beantwoorden met eenvoud.  Dat is wat de dorpsgek deed.  Hij vroeg de emir zijn troepen op te trommelen en hen op te stellen tussen het paleis en de al-Safa bron, die op grotere hoogte lag dan Beiteddine.  Vervolgens moest hij zijn soldaten vragen elk zijn eigen graf te graven.  Op die manier werd een kanaal gegraven dat water naar het paleis bracht.  Soms blijken dorpsgekken toch niet zo gek te zijn.  Meer nog, soms blijken dorpsgekken gewoonweg genieën te zijn. 

 

Een laatste anekdote verbindt het paleis met Napoleon Bonaparte.  Napoleon had aan de emir een zwaard als geschenk gegeven.  Een diplomatiek geschenk.  Bedoeld om banden te versterken.  Bedoeld om betrekkingen op te starten.  Het kan vele bedoelingen gehad hebben.  Dat zwaard kreeg een plek in het museum van het paleis.  Tot de Libanese Burgeroorlog.  Toen milities het paleis bezetten, verdween het plots.  Oorlogen kunnen niet enkel dingen verwoesten.  Soms kunnen oorlogen ook dingen doen verdwijnen.

 

Op de terugweg houden we nog even halt in Deir-el-Qamar.  In haar hoogdagen het centrum van de Libanese literatuur.  Die hoogdagen moeten voorbij zijn, denk ik.  Het is bijzonder stil in het stadje.  Op één mevrouwtje na.  Zij roept ons binnen bij haar.  Eens binnen stelt zij haar zelfgemaakte producten voor.  Wij kunnen proeven.  Wij mogen proeven.  Wij kunnen kopen.  Wij mogen kopen.  Een bescheiden poging om bij te klussen.  Om de privékas te spijzen.  Dat is nodig als ik om mij heen kijk.  Libanon verkeert in crisis.  Dat wordt hier duidelijk.

 

Op een terrasje in Deir-el-Qamar denken wij over de voorbije dag.  Over de dingen die we vandaag gezien hebben.  Alweer een goede dag.  Alweer een mooie dag.  Het is goed geweest.  Op naar de volgende dag.

 

Volgende aflevering op dinsdag 20/09/2022: Beiroet - Anjar - Baalbek - Beiroet.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb