Beste Jan,
Ik ben een man van gewoontes. Dat weet ik. Dat erken ik. Ik vecht er niet tegen. Integendeel, ik omarm ze. Die gewoontes geven mij rust. In mijn leven. In mijn hoofd. Het lezen van de krant is één van die gewoontes. In de week lees ik die krant tussen de spreekwoordelijke soep en patatten. In het weekend neem ik hiervoor de tijd. Omdat ik in het weekend die tijd heb. Die tijd neem. Het weekend kan voor mij niet mooier beginnen. Met de krant. Met een kop koffie. Heerlijk. Twee weken terug, op een zaterdagmorgen, botste ik zo op een interview met u. U bent econoom. U bent professor. Twee redenen voor mij om dat interview links te laten liggen. U hoeft het niet persoonlijk te nemen. Alleen dacht ik dat de moeilijkheidsgraad te hoog zou liggen. U moet weten, mijn economische ‘skills’ zijn bijna onbestaande. Daarom dus. Maar dan was er dat eerste zinnetje. Dat ene zinnetje waarin u zichzelf de vraag stelde waarom wij 1.200 euro moeten betalen voor een iPhone terwijl die slechts 300 euro kostte. Dat ene zinnetje deed mij in het artikel duiken. Want ik zelf worstel ook met die vraag. Een vraag waarop ik maar geen antwoord vond. U zou mij het antwoord aanreiken. Dat hoopte ik althans. Ik ging dus lezen.
Uw antwoord is heel beknopt. Marktmacht. Dat antwoord kwam niet zomaar uit de lucht gevallen. U deed onderzoek. In 2017 schreef u hierover een paper, The rise of market power. Zonet kwam uw boek uit, The profit paradox. U stelde vast dat grote bedrijven door een gebrek aan concurrentie hun prijzen hoger zetten dan in het verleden. Tussen 1955 en 1980 waren de winstmarges van Amerikaanse bedrijven stabiel gebleven. Daarna veranderde alles. De winstmarges gingen omhoog. In een beangstigend tempo. Terwijl Amerikaanse bedrijven voor hun producten in 1980 gemiddeld 21 procent meer vroegen dan ze gekost hadden, was dat cijfer in 2019 gestegen tot 54 procent.
Uit voorgaande zouden wij kunnen besluiten dat het enkel een Amerikaans fenomeen is. Maar in uw nieuwste boek toont u aan dat dit mechanisme ook in Europa speelt. Dat te moeten vaststellen verontrustte u. Want die marktmacht heeft een aantal bijzonder nadelige gevolgen.
Laten we terugkeren naar de iPhone van 1.200 euro. Als goederen te duur zijn, worden er minder verkocht. Als minder mensen het product kunnen kopen, moet er minder worden geproduceerd. Hierdoor is er minder vraag naar vooral laaggeschoolde arbeid. Als de vraag naar laaggeschoolde arbeid daalt terwijl er zich heel veel laaggeschoolden aanbieden op de arbeidsmarkt, zakt het loon dat men voor die arbeiders moet betalen. In de Verenigde Staten gingen mensen die niet hooggeschoold zijn erop achteruit. Hun reële lonen zijn vandaag lager dan veertig jaar geleden. Ze verloren aan koopkracht. U zegt dat in Europa precies dezelfde mechanismen spelen. Alleen valt dat fenomeen hier minder op omdat we meer aan herverdeling doen.
Tegelijkertijd met de dalende vraag naar arbeiders stelt men een stijgende vraag vast naar hoger opgeleiden zoals programmeurs en managers. Zij kunnen de winst van een bedrijf doen toenemen. Hun loon stijgt en vaak delen zij met premies en bonussen ook nog in de groeiende winst van bedrijven die hun marktmacht zien groeien. Sinds 1980 is het verschil in bezoldiging tussen laaggeschoolden en hooggeschoolden alleen maar gestegen. De groeiende marktmacht zorgt dus voor veel meer ongelijkheid. Het groepje winnaars wordt kleiner en kleiner, het groepje verliezers groter en groter.
In uw interview wijst u nog op een nadelig effect van de lagere lonen. U stelt vast dat er in onze maatschappij steeds meer mensen zijn die niet meer op zoek zijn naar werk. Inactiviteit is stilaan een groter probleem dan werkloosheid. In de Verenigde Staten is het aantal inactieve vrouwen de afgelopen twintig jaar voor het eerst in de geschiedenis weer gestegen. Als je maar 8 dollar per uur verdient, kan je beter thuisblijven. Dan hoef je ook geen kinderopvang te betalen. Pas als de lonen stijgen doordat er weer meer concurrentie ontstaat, zullen die mensen opnieuw gaan werken.
U stelt niet enkel vragen bij de rol van die grote bedrijven in het economische proces. Terecht wijst u ook op een onevenredig grote invloed van die bedrijven op het politieke proces terwijl tal van andere mensen compleet over het hoofd gezien worden. De economische ongelijkheid mogen we beschouwen als een belangrijke voedingsbodem voor maatschappelijk protest. Mensen stemmen tegen hun eigen economische interesses om toch maar gehoord te worden. Mensen willen hun woede ventileren. Het doet ons niet enkel Trump begrijpen. Het doet ons ook met andere ogen kijken naar de Brexit, de bestorming van het Capitool of het protest van de gele hesjes. Aan het einde van uw interview waarschuwt u dat die onrust alleen maar groter zal worden als men de macht van de grote bedrijven niet heel dringend inperkt.
Wij kunnen zelfs nog iets verder gaan in onze beweringen. Onlangs werd Trump van Twitter en Facebook gegooid. Apple, Google en Amazon besloten om Parler, het Twitter-alternatief waarop veel Trump-aanhangers actief zijn, te bannen. Angela Merkel noemde het problematisch dat die bedrijven zich zo veel macht kunnen toe-eigenen. Onze premier verklaarde in de Kamer dat het niet aan de CEO van een privébedrijf is om te oordelen wat online mag verschijnen. De Franse minister van Economie Bruno Le Maire bestempelde de digitale oligarchie van de big tech als een bedreiging voor de democratie.
U analyseert niet enkel. U draagt ook oplossingen aan. Als men de oorzaak van de ongelijkheid wil wegnemen, zal men in de eerste plaats meer concurrentie moeten injecteren in onze economie. Dat ken men doen door in te grijpen op de marktmechanismen. Er zal duidelijk afstand moeten genomen worden van een pro-businesspolitiek. Die verdedigt immers de belangen van het kapitaal en bestendigt de marktmacht. Er zal moeten gekozen worden voor een pro-marketbeleid dat zorgt voor meer competitie. Die toenemende competitie betekent automatisch dat de winsten verdeeld worden onder producenten, consumenten en arbeiders.
Wij kunnen besluiten dat de politiek nieuwe spelregels zal moeten opleggen en die spelregels ook zal moeten handhaven. Na uw analyse moeten we eindelijk durven erkennen dat minimale overheid en deregulering de foute recepten bleken en blijken te zijn. De overheid moet aan het werk. De overheid zal concurrentie moeten creëren omdat het kapitalisme daar niet in slaagt. Zoals Paul Goossens recent schreef in zijn column zal de overheid de op hol geslagen verrijkingsmachine moeten stoppen. Heel juist stelt hij dat enkel de overheid die pletwals van ongelijkheid kan stoppen.
Beste Jan. Ik wil u danken voor uw wijze woorden. Ik wil u meegeven dat mijn koffie mij die zaterdagmorgen nog meer en beter smaakte. Die zaterdagmorgen deed u mij inzien waar de uitdaging voor de politieke partijen ligt. U gaf de politieke partijen, die dringend op zoek zijn naar vernieuwing en verdieping, een heldere opdracht mee. Een opdracht die echt wel verder gaat dan de discussies over woonstbetredingen, hoofddoeken en identiteit. Die discussies leiden af. Uw opdracht stelt scherp en daagt uit. Ik kan enkel maar hopen dat de voorzitters van de diverse partijen uw woorden hebben gelezen. Dat zou mooi zijn. Nog mooier zou zijn als zij uw woorden ter harte nemen en er mee aan de slag gaan.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties
Knap stuk, Wim. Jij legt de vinger op de pols!