Beste Roderik,
Heel soms, in donkere momenten, tracht ik het mij in te beelden. Ik tracht mij in te beelden wat er zou gebeuren als mijn geliefde mij zou ontrukt worden. Niet door ziekte. Wel door een ongeluk. Een ongeluk waarbij mijn vrouw zou omkomen. Een ongeluk waarbij de veroorzaker ongedeerd uit de wagen zou stappen. Dat tracht ik mij in te beelden. Ik moet zeggen, lang kan ik die denkoefening niet volhouden. Enkel het denken doet al pijn. Het drukt in die mate zwaar op mij dat ik de oefening telkens meteen stopzet. Ik wil mijzelf niet pijnigen met donkere gedachten. Met gekke gedachten. Mijn vrouw is levend en wel. Dat wil ik zo houden. Ik wil haar voor eeuwig aan mijn zijde waarbij ik mij meteen realiseer dat de eeuwigheid onbestaande is. Zonder haar ben ik verloren. Dat te moeten zeggen, valt mij niet zwaar. Integendeel. Dat te kunnen zeggen, maakt mij blij. Maakt mij gelukkig. Blijheid en geluk, dat is toch wat een mens nastreeft op deze aardbol. Zij schenkt mij dat.
Maar ik wil u niet lastig vallen met verhalen over mijn liefdesleven. Over mijn huwelijkse toestand. Met u wil ik het hebben over uw nieuwste boek. Want dat boek heb ik gelezen. Dat boek is ook de reden van mijn inleiding. Een inleiding over verlies. In dat boek maakt u een gelijkaardige denkoefening als ik al enkele malen trachtte te maken. Met dat ene verschil. Dat ene en grote verschil. U maakt die denkoefening af. U blokkeert niet. U gaat door. Tot het einde. U brengt meer dan enkel de aanzet. En natuurlijk, u hanteert een taal en stijl, die op overtuigende wijze bewijs leveren van uw beheersing van het métier. Het métier van het schrijven.
In uw boek laat u een vrouw sterven. Omgekomen in een ongeluk. De man blijft achter. De man trekt zich terug uit de wereld. Bij het ongeluk zelf blijft u niet al te lang stilstaan. Dat is bijna een terzijde. U focust meer op de man. Op zijn rouwproces. Op zijn verwerkingsproces. Elke stap in dat proces beschrijft u. Ontleedt u. U vertelt over de woede. Over de drank. U vertelt over de onmacht. Over het onbegrip. U vertelt over de isolatie. U vertelt hoe het huis geleidelijk aan verandert in een grot. De rolluiken blijven dicht. Het vuilnis stapelt zich op. Daartussen beweegt een man die de tijd enkel kan verdrijven door te slapen. Hij verslaapt zijn tijd. In de slaap hoeft hij niet te handelen. Hoeft hij niet te denken.
U vertelt hoe de omgeving reageert. Familie. Vrienden. Collega’s. Zij trachten in te schatten wanneer ze moeten spreken. Wanneer zij net moeten zwijgen. Zij trachten zich een houding aan te meten. Een juiste houding. Gesprekken verlopen stroef. De vlotte speelsheid van weleer is plots weg. Een zekere schroom wringt zich in de gesprekken. Waardoor een zekere formaliteit zijn intrede lijkt te doen. Gesprekken stokken. Bloeden dood nog voor zij goed en wel begonnen zijn.
U lijkt zich te focussen op het rouwen. Maar toch krijgen wij ook een ander beeld. Doorheen dat rouwproces krijgen wij ook zicht op de liefde. Want pas als die liefde wegvalt, gaan wij beseffen hoe groot die liefde was. Hoe allesoverheersend die liefde was. In uw boek deden de man en de vrouw alles samen. Nooit waren zij alleen. Als dan één van de twee wegvalt, blijft enkel de leegte over. Een leegte die in alles wordt gevoeld. Altijd wordt weer gevoeld dat de ander er niet meer is. Dat de ander ook nooit meer zal terugkomen. Dat werd onmogelijk gemaakt. Door een ander. Een ander die het ongeval veroorzaakte. De vrouw is er niet meer. Die andere wel nog.
Dat besef van het grote en voor altijd blijvende gemis begint te knagen. Dat besef gaat de overhand nemen. Zelfs zijn dromen lijken door dat besef beïnvloed te worden. In één van zijn dromen ontmoet hij opnieuw Véronique. Hij ontmoet opnieuw zijn vrouw. Alleen is er dat ene vreselijke detail. Het gezicht van zijn vrouw ontbreekt. Die droom stelt alles scherp. Die droom vertelt hem waarop het staat. Véronique is weg. Definitief. Zo zal het altijd zijn. Via een droom komt de harde realiteit binnen. Hij kreeg levenslang. Hij kreeg een leven lang zonder Véronique. Die confrontatie met de harde realiteit maakt hem woedend. Maakt hem opstandig. Die confrontatie doet hem één ding besluiten. Eén ding dat moet gebeuren. Volgens hem. Eén ding dat juist en rechtvaardig is. Volgens hem.
Ik was ondersteboven van uw boek. Bij bijna elke pagina sprak ik de hoop uit dat dit mij zou bespaard blijven. Dat ik dit nooit zou moeten ondergaan. Nooit zou moeten beleven. Ik zou het niet kunnen. Ik zou instorten. Net die terugkoppeling plaatste mij naast de man. De man die net zijn vrouw verloren had. Ik was één van de vrienden. Eén van de vrienden die zweeg maar er toch altijd was. Ik veroordeelde niet. Omdat ik hem begreep. Ik sprak geen holle woorden van bemoediging uit. Omdat ik besefte dat die tekortschoten. Ik keek naar de man. Ik las het verhaal. Ik voelde de pijn. Ik voelde het gemis. Het monster had zich in mij genesteld.
Beste Roderik. Ik wil u danken voor uw boek. U hebt mij ontroerd. In grote mate. Door uw verhaal. Door uw stijl. U liet mij de onmetelijke pracht zien van de liefde. Tegelijk liet u mij de verwoestende kracht voelen van diezelfde liefde. Na het dichtklappen van uw boek zei ik tegen mijn vrouw dat zij even dichter tegen mij aan moest kruipen. Ik fluisterde tegen haar dat wij voor eeuwig bij elkaar zouden blijven. Dat wij, wat er ook mocht gebeuren, nooit uit elkaar zouden gaan. Uw boek deed mij opnieuw de liefde verklaren. Voor dat alles wil ik u danken. Van ganser harte. Dank, dank, dank.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties
Tof, ik ken die schrijver tamelijk goed! Hij werkte nog in De Lovie. 'Onvoorstelbaar' zou je zeggen hé! Ik heb bijna al zijn werk. Alleen een boek lezen, dan kan ik nog niet. Hopelijk komt het ooit nog terug! Groeten Rik