Beste Eddy,
Met uw boek keerde ik terug naar de donkerste kamers van de geschiedenis. Ik was er al geweest. Ik had Alle rivieren stromen naar de zee gelezen van Elie Wiesel. Ik had Oefening in Overleven gelezen van Jorge Semprún. Ik had Zelfportret met litteken gelezen van Roman Frister. En, uiteraard, ik had Is dit een mens gelezen van Primo Levi. Daarbovenop had ik de documentaire Shoah gezien van Claude Lanzmann. Dat alles had ik gelezen en gezien. Telkens had ik de deur van die donkerste kamer met een harde klap dichtgegooid. Sprakeloos bleef ik achter. Verstomd was ik. Verbijsterd was ik. Ik voelde enkel onbegrip om wat een mens een mens kan aandoen.
Ik had het mij gemakkelijk kunnen maken. Ik had uw boek kunnen wegduwen. Om mijzelf te beschermen. Toch gebeurde dat niet. In plaats van het boek weg te duwen trok ik datzelfde boek naar mij toe. Ik begon te lezen. Samen met u keerde ik terug naar Westerbork. U meldde zich vrijwillig aan als arts in het doorvoerkamp. Op vraag van de Joodsche Raad. In ruil zou u gevrijwaard worden van transport. U zou niet getransporteerd worden naar Auschwitz. Die belofte trok u over de streep. Die belofte maakte het u mogelijk om toch bij uw moeder te zijn. Uw moeder die reeds op transport was gesteld. Dat kon u meteen vaststellen. Uw moeder was weg. U zat vast in het doorvoerkamp. Waar u mocht vaststellen dat beloftes slechts zijn wat ze zijn. Beloftes kunnen gemaakt worden. Beloftes kunnen net zozeer verbroken worden. U werd op transport gesteld naar Auschwitz. Samen met uw vrouw. Uw vrouw had u leren kennen op Westerbork. Met haar was u gehuwd op Westerbork. Liefde blijkt overal aanwezig te zijn. Zelfs op de meest verschrikkelijke plaatsen.
U stapte de trein op. Naar het vernietigingskamp. Naar de plaats waarvan u nooit meer zou terugkeren. Die reis was bedoeld een enkele rit te zijn. Het draaide anders uit. U overleefde. Samen met uw vrouw. Bij het lezen stelde ik mij vaak de vraag of de liefde u in leven hield. Ik stelde mij de vraag of liefde die kracht had. Die macht had. Die korte momenten dat u elkaar kon zien moeten een antigif geweest zijn tegen de gruwel. Tegen de wreedheid. Op een plaats waar enkel onmenselijkheid heerste maakte die liefde u tot mens. Dat kleine maar toch immense besef moet een zekere troost geboden hebben. In de hel houdt u zich vast aan de liefde.
De liefde troost. De liefde voedt. Toch biedt zij geen bescherming op een plek waar het leven wegsijpelt. Waar de dood een blijvende metgezel wordt. U kijkt om zich heen. U registreert. U weet wat er gebeurt. Bij uw aankomst in Auschwitz stapt u in een leven dat afhangt van plotse wendingen. U bent niet meer de regisseur van uw eigen leven. Anderen beslissen voor u. Anderen wikken en beschikken over uw leven. U moet altijd beducht zijn. Voor willekeur. Voor selectie. Uiteindelijk zoekt u een manier om toch met de barre en wrede omstandigheden te kunnen omgaan. U improviseert een manier. Al doende. Met horten en stoten.
Wreedheid. Wreedheid regeert over het kamp. U ziet hoe wreedheid terroriseert. Hoe wreedheid immobiliseert. U stelt vast hoe wreedheid een volwaardig deel uitmaakt van het systeem. Het is geen nevenproduct. Het is geen afgeleide. De regerende wreedheid is een vernuftig systeem. Een trapsysteem dat zich van boven naar beneden een weg zoekt. Tot bij u. Waar het wordt botgevierd. U ondergaat die wreedheid. Maar diezelfde wreedheid doet u ook nadenken. Over de daders. U maakt een onderscheid. Tussen oude en jonge SS-lui. Tussen ouderen, die zich nog een tijd herinneren vóór 1933, en jongeren, die in het systeem zijn opgegroeid. Niet enkel denkt u na over de daders. U reflecteert over de waarde van wetenschappelijk onderzoek. Om tot de slotsom te komen dat medische experimenten geen enkel uitstaans kunnen hebben met wetenschap.
De liefde kan de wil om te blijven leven aanwakkeren. Maar er is ook nog die andere factor. Die andere factor die diezelfde wil eveneens kan aanwakkeren. In de kampen twijfelden de gevangenen of hun verhaal zou geloofd worden. U ging al snel beseffen dat u diende te overleven. Om het na te vertellen. U wordt een apostel van de wraak. Zo noemt u het. Zo schrijft u het. Die wraak zou de wereld zuiveren en openstellen voor een nieuw humanisme. Dat is wat u hoopte. Dat is wat u hoopte te gaan doen na de oorlog. Want die oorlog zal eindigen. Dat verneemt u. Via kleine nieuwsberichtjes, die in het kamp de ronde doen. Dat hoort u. Via het kanongebulder dat steeds dichterbij komt.
U bent een overlever. Een overlever van een vernietigingsmachine van een perfectie zonder vergelijking. U zou blij moeten zijn. U zou verheugd moeten zijn. Want met uw overleven hebt u die onaantastbaar gewaande perfectie aangevreten. U hebt bewezen dat die perfectie toch niet zo perfect was. Dat kan slechts een kleine troost zijn. Want u kijkt om u heen. U ziet verdwenen familieleden. Familieleden die nooit meer zullen terugkeren. U stelt zich vragen. U vraagt zich af waarom u nog leefde. Waarom u overleefde. U vraagt zich af waarom u wel nog leeft en miljoenen anderen niet. Een schuldgevoel dringt binnen. Om dat schuldgevoel te temperen beslist u te getuigen. Rechtop te staan en te spreken. Over wat u hebt gezien. Over wat u meegemaakt hebt. Om degenen die het niet meer kunnen toch nog een stem te geven.
Ik heb naar uw stem geluisterd. Via uw stem heb ik geluisterd naar de stem van die miljoenen. Ik heb uw verhaal in mij opgenomen. Ik weet niet wat te doen. Ik weet niet wat te zeggen. Ik kan enkel het hoofd buigen en zwijgen. Omdat ik hoop dat in die stilte de juiste woorden vervat zitten.
Beste Eddy. Toen de Russen Auschwitz naderden, hebt u zich verstopt. U bleef achter in Auschwitz. U vond een schrift en een potlood en begon te schrijven. Aan uw verhaal. Aan uw verslag. Aan uw getuigenis. Na vijfenzeventig jaar kwam het tot bij mij. In boekvorm. Ik heb het gelezen. Met tranen in de ogen, pijn in het hart en een krop in de keel wil ik u danken voor deze getuigenis. Voor deze heldere getuigenis.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties