Beste Deepa,
Meerdere redenen had ik om uw debuutroman te lezen. Zo noemt Ian McEwan uw debuut niet minder dan briljant. U kan het niet weten maar Ian McEwan behoort tot één van mijn favoriete schrijvers. Wat hij zegt, neem ik voor waar aan. Als hij een debuutroman briljant noemt, durf ik zijn bewering niet in twijfel te trekken. Meer nog, in zijn bewering lees ik een aansporing dat boek te gaan lezen. Een aansporing is misschien nog te zacht uitgedrukt. Eerder zou ik het een bevel noemen. Want dat is wat gebeurt als het idool spreekt. Dan moet de fan volgen. Zo is het altijd geweest. Hierop worden geen uitzonderingen toegestaan. Na deze eerste inleidende woorden zou u kunnen denken dat ik te volgzaam ben. Slaafs volgzaam. Dat ben ik niet, laat mij u geruststellen. Enkel is het zo dat ik in mijn hoedanigheid van fan vatbaarder ben voor goede raad.
Een andere minder dwingende reden voor het lezen van uw boek is mijn fascinatie voor India. Meer dan tien jaar terug reisde ik doorheen het land. De kennismaking was meer dan heftig. De schoonheid van het land overrompelde mij. Maar die schoonheid verblindde mij niet. Ik registreerde net zozeer de schrijnende armoede. Die altijd aanwezige tegenstelling tussen schoonheid en armoede voedde mijn fascinatie. Ooit keer ik terug. Dat weet ik. Alleen wordt terugkeren nu wat moeilijker. Het coronavirus bemoeilijkt het reizen. Voorlopig blijven wij in ons kot. Uw debuut is evenwel een interessante vluchtweg. U voert mij terug. U brengt mij opnieuw naar de sloppenwijken van India. U dompelt mij opnieuw onder in de geuren en kleuren van dat boeiende land.
Een derde reden waarom ik het boek las, vond ik tijdens het lezen zelf. Uw boek voerde mij niet enkel terug naar India. Uw boek bracht mij ook terug naar mijn kindertijd. Met het lezen van uw boek herinnerde ik mij hoe ik als kind boeken las. Meer nog, ik herinnerde mij hoe ik als kind in de ban kon geraken van een boek. Ik smokkelde het boek mee naar de slaapkamer. Daar ging ik verder met lezen. Onder de lakens. Met een zaklamp. Tot laat in de nacht ging ik door. Niet bereid om het boek dicht te klappen. Enkel ogen, die ik niet langer kon openhouden, dwongen mij te capituleren. ’s Morgens werd ik dan wakker met het boek naast mij op het hoofdkussen. Heerlijke tijden waren dat. U bracht die heerlijke tijden terug. Want met uw boek herbeleefde ik dat gevoel. Dat intense gevoel. Ik dacht terug aan Koning van Katoren. Ik dacht terug aan Kruistocht in Spijkerbroek. Ik dacht terug aan Oorlogswinter. Nochtans heet uw boek geen jeugdboek te zijn. Het zou geschreven zijn voor volwassenen. Dat is het ook. Alleen, u laat een kind aan het woord. Een kind vertelt zijn verhaal. Hij brengt verslag van de verdwijningen. Hij vertelt van de zoektocht naar de verdwenen kinderen. Hij gidst ons door de sloppenwijken. Hij wijst ons de verdachten aan. Hij laat ons deelgenoot zijn van zijn twijfels en angsten. Hij plaatst ons te midden van die moeilijke leefomstandigheden in die wijken. Het lijkt alsof u aan de kant gaat staan en pen en papier geeft aan dat ene kind. Misschien is het net dat eenvoudige kinderlijke taalgebruik dat mij aan al die indrukwekkende jeugdboeken doet terugdenken. Het zou kunnen.
Toch lees ik vandaag anders. Anders dan ik als kind zou doen. Vandaag stel ik mij niet enkel open voor het meeslepende verhaal. Het verhaal dat mij het boek naar bed zou doen smokkelen. Ik stel mij vandaag ook open voor de randbemerkingen. Voor de terzijdes. Ik lees in uw boek over de religieuze spanningen. Over kinderslavernij. Over mensenhandelaars. Over de positie van de vrouw in de Indiase maatschappij. Over corruptie. Over de kloof tussen arm en rijk. In uw boek lees ik behalve een verhaal ook een situatieschets van het huidige India. Die schets is niet zo fraai. Is bijzonder hard. Is ontnuchterend. Bijna lijkt het alsof het verhaal een excuus is om een aanklacht te formuleren. Een aanklacht tegen de machthebbers omdat zij blind zijn voor de vele problemen, die het land teisteren. Omdat zij geen oplossing vinden voor de vele problemen. Met het verhaal van de verdwenen kinderen geeft u een stem aan die kinderen. U geeft een stem aan hun strijd. Hun strijd om te overleven. U geeft een stem aan hun dromen. Aan hun verwachtingen. Aan hun angsten. Aan hun teleurstellingen. Via die kinderen opent u een poort. Een poort waarachter een kritische analyse schuilt van de Indiase maatschappij.
U nodigde mij uit met u mee te reizen naar de sloppenwijken. Ergens in het noorden van India. Ik aanvaardde uw uitnodiging. Ik schakelde mij in bij het speurdersteam van de kinderen. De kinderen die de verdwijningszaak wilden oplossen. Omdat de politie in gebreke bleef. Ik ging bij die kinderen binnen. In hun huizen. Ik zag hun leefomstandigheden. Ik zag hun ouders. Ik liep doorheen de straten. Straten vol met vuilnis. Straten gegijzeld door smog. Ik zag hoe iedereen een manier zocht om geld in het laatje te brengen. U liet mij doordingen in India op een manier dat mij voordien nog niet gelukt was. U toonde mij op een bijzonder kritische manier het werkelijke India. Niet op een zwaarwichtige manier. Wel op een lichtvoetige wijze. Maar net in die lichtvoetigheid klinkt de kritiek harder.
Beste Deepa. Ian McEwan wist het al. Nu weet ik het ook. U schreef een briljant debuut. Ik ben geen kind meer. Boeken neem ik niet meer mee naar bed. Als volwassene weet ik dat ik moet doseren. Een boek moet in zachte dosissen tot mij komen. Niet in overdosissen. Maar in elke juist gedoseerde hoeveelheid van uw verhaal vond ik telkens het plezier. Het plezier dat een lezer hoopt te mogen ervaren bij het lezen van een boek. U schonk mij dat plezier. Op overtuigende wijze. Als volwassene las ik op bijna kinderlijke wijze uw boek. Enthousiast over het verhaal. Alert voor de vele kritische bemerkingen. Zo werd uw boek een totaalbeleving. Zowel het kind, dat nog steeds ergens in mij schuilt, als de volwassene genoot ten volle van uw wonderlijke debuut. Daarvoor wil ik u graag danken. Van ganser harte.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties