Beste Jesse,
Ik weet niet hoe uw boek te noemen. Angst weerhoudt mij hiervan. Omdat ik vrees dat een te beperkende omschrijving uw boek zou te kort doen. Die beperkende omschrijving zou u als een belediging kunnen opvatten. Dat wil ik niet. U beledigen is het verst van mijn gedachten. Het nieuwe jaar staat voor de deur. Iedereen wordt het beste gewenst. Op zulke momenten zijn mogelijke beledigingen volledig uit den boze. Zelfs als het ongewild of onbewust zou gebeuren. Zelfs dan is het niet toegestaan. Om verwijten te vermijden zal ik dus niet op zoek gaan naar slechts één woord dat uw boek het best kan omschrijven. Ik zal dus niet zeggen dat uw boek een reisverhaal is. Een reisverslag. Dat zou nochtans kunnen. Toch doe ik het niet. Ik zal het anders aanpakken. Ik zal vertellen waarover uw boek gaat. Waarover u schrijft. Op die manier kan de potentiële lezer zich een idee vormen. Een idee over het mooie boek. Over het mooie verhaal.
Een weduwnaar wordt ziek. Hij heeft nog slechts een beperkte tijd te leven. Binnen die beperkte tijd moet hij een oplossing vinden voor zijn zoon. Zijn zoon heeft het syndroom van Down. De vader moet de zoon voorbereiden op een leven zonder hem. Moeilijke beslissingen kunnen soms aanleiding geven tot vreemde oplossingen. De vader gaat meewerken aan een volkstelling. Hij zal het land rondtrekken. Hij zal mensen confronteren met vragen. De vader zal tellen en vragen stellen. De zoon zal hem vergezellen op die reis. Want dat is wat de volkstelling wordt. Een reis. Een reis langsheen verschillende plekken. Langsheen verschillende mensen. Langsheen verschillende gesprekken.
Het begin van de reis is gekend. Dat begin is gemakkelijk af te lijnen. De reis begint als vader en zoon in de wagen stappen. Als zij vertrekken naar de eerste ontmoeting. Het einde van de reis is veel minder duidelijk. De reis zal eindigen als de vader zal sterven. Wanneer dat is, valt niet te zeggen. De nabije toekomst, enkel dat is geweten. De vader zal het aanvoelen. De vader zal het einde regisseren. Aan het eind zal de zoon per trein terugreizen naar een vriendin. Dat heeft de vader zo geregeld. Als de zoon de trein zal opstappen, zal de reis gedaan zijn. Zal het verhaal gedaan zijn.
Tussen begin en einde zijn er heel wat ontmoetingen. Heerlijke ontmoetingen. Wonderlijke mensen. De volkstelling blijkt slechts een excuus te zijn. Een excuus om binnen te breken bij mensen. Om die mensen te doen vertellen. Vele mensen lijken het bezoek aan te grijpen om hun leven te vertellen. Of toch een deel van hun leven. Vader en zoon worden gezien als een uitnodiging. Een invitatie om te vertellen. Terwijl ik al die verhalen lees, moet ik denken aan dat ene boek. De Kleine Prins van Antoine de Saint-Exupéry. Uw fantasie voert mij terug naar dat boek. In uw boek lees ik een gelijkaardige liefde voor het leven. Een gelijkaardige liefde voor dat wonderlijke leven. Soms lees ik in uw boek tips die aangeven hoe dat wonderlijke leven moet geleefd worden. Tips hoe datzelfde leven tot een wonder te maken. Terwijl ik uw boek lees moet ik niet enkel denken aan die kleine prins. Uw boek doet meer met mij. Terwijl ik uw boek lees lijkt het wel alsof ik de kleine prins ben. Ik ben de kleine prins die doorheen uw verhalen reis. Met vader en zoon als reisgezellen.
Tijdens die reis leren we de familie kennen. De vader. De zoon. Zelfs de overleden moeder. Want zij is nog altijd aanwezig. In de liefde die de vader nog steeds voor zijn vrouw voelt. Haar dood voelde als het stellige begin van zijn einde. Het kan hard lijken. Misschien wel radeloos. In dat besef lees ik evenwel de grote liefde. De absolute liefde. Die liefde trilt nog na. In de manier waarop hij over zijn vrouw vertelt. Vol bewondering. Vol heimwee naar haar levenslust. Zijn vrouw heeft hem geleerd de zoon te aanvaarden. Bij de geboorte van de zoon leek het alsof een steile muur werd opgetrokken die de ouders en hun leven inperkte op specifieke manieren die zij van tevoren niet hadden kunnen bedenken. Toch had de vrouw het gevoel dat haar hele voorgaande leven haar hiervoor had opgeleid. De vrouw was klaar. Leek voorbereid. Zij neemt de vader mee. Zij trekt de vader mee. Bij beiden groeit zo de wil de zoon als een volwaardig iemand te zien. Als iemand als alle andere mensen. De zoon werd de graadmeter voor vriendschap. Aanvaarding werkte wederzijds. Wie de zoon aanvaardde, werd aanvaard door de ouders. Onvoorwaardelijk. Langs en door de zoon werd een vriendenkring uitgebouwd.
Terwijl wij steeds verder reizen voel ik een grote sympathie voor deze mensen. Een warme liefde. Ik merk hoe de zoon ontwapent. Hij verwijdert de angel uit moeilijke situaties. Hij ontmijnt. Hij wekt empathie op. Nooit is iemand boos op hem. Of toch bijna nooit. De reis wordt voor de zoon een voorbereiding. Een voorbereiding op een leven zonder vader. Een voorbereiding op een leven waarin hij verantwoordelijkheid zal moeten dragen. Bijna ongemerkt geeft de vader tips mee. Hij wil dat zijn zoon het gevoel heeft deel te zijn van een gezamenlijk project. Een gezamenlijk project dat ook wel eens het leven genoemd wordt. In dat gezamenlijk project wil de vader zijn zoon inpassen. In dat project wil hij hem veilig loslaten. Maar dat kan pas aan het einde van de reis. Als de vader zijn leven geleefd heeft. Pas dan kan hij loslaten. Pas dan kan afscheid genomen worden. Voorgoed. Voor altijd.
Beste Jesse. Ik wil u danken voor dat heerlijke boek. Voor dat wonderlijke boek. Voor dat liefdevolle boek. Voor dat levenslustige boek. Uw boek is zo veel meer dan enkel een reisverslag. Uw boek is duizend en één dingen. Duizend en één goede dingen. Uw boek is een warm wonder. Voor die warmte wil ik u uitermate danken. Van ganser harte. Dank, dank, dank.
Met vriendelijke groeten.
Reactie plaatsen
Reacties